In de hedendaagse samenleving is digitalisering een onmiskenbare realiteit, en ook de rechterlijke macht kan niet achterblijven in deze evolutie. De digitalisering van justitie biedt vele voordelen, zoals efficiënter dossierbeheer, snellere communicatie en betere toegankelijkheid van gegevens. Maar tegelijkertijd schuilt in deze evolutie een fundamenteel gevaar: de overdracht van het beheer van digitale infrastructuur en justitiële data aan de uitvoerende macht of aan private ondernemingen. Het is van cruciaal belang dat het beheer van deze digitale infrastructuur en de bijbehorende data in handen blijft van de rechterlijke orde zelf, niet alleen om de scheiding der machten te waarborgen, maar ook om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te beschermen.
De wet van 15 mei 2024, houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II, brengt een fundamentele verschuiving teweeg in de machtsverhoudingen tussen de rechterlijke en uitvoerende macht. Het beheer van het Centraal Register van rechtsplegingsdossiers wordt in deze wet toevertrouwd aan een beheerscomité binnen de Federale Overheidsdienst Justitie, een entiteit die onmiskenbaar onder de uitvoerende macht ressorteert. Dit betekent dat de controle over gerechtelijke dossiers, die voorheen exclusief in handen was van de rechterlijke orde, nu volledig wordt overgedragen aan de uitvoerende macht — een flagrante schending van de scheiding der machten en een ernstige aantasting van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Zelfs de loutere perceptie van beïnvloeding ondermijnt het vertrouwen in de rechtspraak
De rechterlijke macht moet haar taken kunnen uitvoeren zonder inmenging van buitenaf. Wanneer de uitvoerende macht zeggenschap krijgt over het beheer van gerechtelijke dossiers, ontstaat er een reëel risico op politieke en administratieve beïnvloeding. De uitvoerende macht is immers vaak zelf partij in geschillen: in administratieve zaken, strafprocedures of burgerlijke betwistingen. Dat zij ook toegang en controle zou verkrijgen over de opslag en verwerking van justitiële dossiers, is ontoelaatbaar. Zelfs de loutere perceptie van beïnvloeding ondermijnt het vertrouwen in de rechtspraak.
Daarnaast plaatst de internationale context deze problematiek in een nog verontrustender daglicht. Totalitaire tendensen en de opkomst van autoritaire regimes wereldwijd tonen aan hoe gevaarlijk het is wanneer justitiële informatie onder controle van de verkeerde instanties valt. Wanneer uitvoerende machten toegang kunnen verkrijgen tot rechterlijke data, dreigt de uitholling van de onafhankelijkheid van justitie en dus ook van de rechtsstaat.
Ook het risico op datalekken en gebrekkige gegevensbescherming neemt toe wanneer het beheer van digitale dossiers wordt uitbesteed aan instanties buiten de rechterlijke macht. De AVG vereist strikte normen inzake privacy en gegevensbescherming — normen die niet gegarandeerd kunnen worden wanneer politieke of commerciële belangen toegang krijgen tot gevoelige informatie. Grote techbedrijven zoals Microsoft, Google of Amazon domineren de markt van digitale infrastructuur, maar vallen onder buitenlandse wetgeving zoals de Amerikaanse CLOUD Act, die zelfs Europese gegevens kan opeisen. Hierdoor zouden Belgische gerechtelijke gegevens buiten de zeggenschap van onze rechtsorde kunnen belanden.
Technische controle over data betekent immers ook controle over toegang, timing, verwerking en bewaring
Het argument dat digitalisering louter een technische operatie betreft, miskent de realiteit. Technische controle over data betekent immers ook controle over toegang, timing, verwerking en bewaring. Net zoals de rechterlijke macht altijd fysieke dossiers zelf beheerde, moet zij ook haar digitale infrastructuur in eigen beheer houden. Andere landen bewijzen dat het anders kan. In Duitsland, Nederland en Frankrijk is de digitale infrastructuur van justitie in handen van de rechterlijke macht zelf. België mag hier niet van afwijken: enkel zo kan het haar grondwettelijke verplichting tot een onafhankelijke rechtspraak waarmaken.
Deze problematiek komt bijzonder scherp tot uiting in het project JustSign, het systeem voor elektronische ondertekening van rechterlijke beslissingen dat momenteel wordt getest in Turnhout en Leuven. JustSign werd zonder diepgaand normatief debat ingevoerd, ondanks het ontbreken van een wettelijke of praktische noodzaak. Een eenvoudige elektronische handtekening volstond — zelfs een bevestigende e-mail aan de griffier had dienst kunnen doen. Maar de werkelijke inzet lijkt te liggen in het neutraliseren van het ambt van griffier en het verder digitaliseren van een proces zonder democratische toetsing. Zo blijkt uit de praktijk dat rechters via JustSign worden aangespoord om vonnissen reeds dagen vóór de zitting te ondertekenen — een praktijk die het fundament van de rechterlijke functie raakt.
Artikel 782 Ger. W. bepaalt dat een vonnis vóór de uitspraak moet worden ondertekend door de rechters die het gewezen hebben. Volgens het Hof van Cassatie is die handtekening geen formaliteit, maar het sluitstuk van een collectief beraad. De ondertekening bevestigt dat het oordeel het resultaat is van een rechtsgeldige en volledige beraadslaging. Een voorafgaande elektronische ondertekening in een digitale workflow die losstaat van de feitelijke zitting, ondermijnt dit rechtsstatelijke principe. Technische vereisten zoals digitale beschikbaarheid, deadlinebeheer en compatibiliteit met systemen als Mach — een verouderd en onstabiel platform — gaan zo bepalen hoe en wanneer een rechter oordeelt.
Het JustSign-systeem registreert bovendien automatisch datum en uur van ondertekening. Die digitale tijdstempel kan in conflictsituaties zwaarder doorwegen dan de zittingsdatum of het zittingsblad, waardoor een rechterlijke beslissing juridisch ondergraven wordt door de technologie die haar had moeten ondersteunen. Dit is een klassiek voorbeeld van het ‘black box’-fenomeen: beslissingen die worden overgenomen door systemen die de gebruiker niet begrijpt of beheerst, maar die wel juridische gevolgen creëren.
Deze evolutie ondergraaft de functionele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Zonder overleg en zonder democratische legitimatie worden technologische platforms opgelegd aan rechters, die zich moeten schikken naar systemen ontworpen buiten hun controle. ICT-beleid wordt gedicteerd door administratieve diensten en private leveranciers, zonder transparantie, zonder inhoudelijke afstemming en zonder rekening te houden met de juridische praktijk. De rechter wordt herleid tot gebruiker van software, en zijn ambt tot een reeks administratieve handelingen binnen een digitaal kader.
De Cerebro-wet biedt enkel een kader voor digitalisering van proceshandelingen, maar zegt niets over de inhoudelijke waarborgen
Het ontbreken van een normatief toetsingskader is problematisch. De zogenaamde Cerebro-wet biedt enkel een kader voor digitalisering van proceshandelingen, maar zegt niets over de inhoudelijke waarborgen bij elektronische ondertekening of over de gevolgen voor rechtszekerheid, authenticiteit en vertrouwelijkheid. Zo blijft onduidelijk wat er gebeurt wanneer rechters zich vóór de zitting bedenken over een reeds digitaal ondertekend vonnis — of hoe zij kunnen terugkomen op een beslissing die al ‘vergrendeld’ werd in het systeem.
Een vonnis is het resultaat van reflectie, overleg en juridische afweging. In collegiale kamers is het bovendien een collectieve daad. In het digitale model van JustSign verwordt dit tot een reeks individuele handtekeningen binnen een vooraf gedefinieerde termijn. De dynamiek van gezamenlijke besluitvorming verdwijnt achter de façade van administratieve efficiëntie, en het juridische beraad maakt plaats voor technologische automatisering.
De ondertekening van vonnissen vóór de uitspraak lijkt misschien een kleine administratieve vereenvoudiging, maar in werkelijkheid is het een sluipweg naar uitholling van de rechterlijke autonomie. Technologie mag de rechtsstaat ondersteunen, maar mag hem niet vervangen.
Deze digitale verwevenheid tussen techniek en inhoud blijkt ook uit een andere recente hervorming. De wet van 16 mei 2024, die de oude wet van 26 juni 1990 over de bescherming van geesteszieken vervangt, introduceert nieuwe terminologie en beschermingsmechanismen voor personen met een psychiatrische aandoening. Maar opvallend is hoe weinig aandacht er ging naar de procedurele kant van de hervorming — en hoe bepalend de digitale implementatie ervan blijkt (D. SCHEERS, “Dood bij dagbepaling”, RW 2024-25, 1695). De toepassing van de nieuwe wet verloopt via het systeem MACH, dat vooral door vrederechters wordt gebruikt. Binnen dat systeem moet bij het opstarten van een beschermende maatregel — zoals een beschermende observatie — door de rechter een dag bepaald worden waarop de zitting zal plaatsvinden. Juridisch gezien gaat het om een rechterlijke beslissing, maar in de praktijk is het al jaren de griffier die deze dag kiest op basis van een vaste zittingskalender. De rechter denkt daar niet over na, het is een administratief gegeven.
Toch verplicht het digitale systeem dat deze beslissing elektronisch door de rechter wordt ondertekend. Zonder die handtekening komt het systeem letterlijk tot stilstand — "computer says no" (D. SCHEERS, “Dood bij dagbepaling”, RW 2024-25, 1695). Als de rechter op zitting is of op plaatsbezoek, moet er gewacht worden tot hij terug is om te ondertekenen. Het gevolg: onnodige vertragingen en bureaucratische obstructie. De oplossing? Een mondelinge beslissing die op papier wordt gezet, met de hand wordt ondertekend, gescand en opnieuw wordt ingevoerd in het systeem. Kafka is nooit ver weg. Wat dit voorbeeld illustreert, is hoe de digitalisering van justitie niet louter logistiek of ondersteunend is, maar rechtstreeks ingrijpt in het rechterlijk handelen. In plaats van procedurele vereenvoudiging leidt automatisering hier tot juridisch absurde situaties, waarin schijnbeslissingen — die inhoudelijk geen waarde hebben — formeel worden afgedwongen door informaticasystemen. De rechter wordt niet meer geraadpleegd om te oordelen, maar om een systeemstap vrij te geven.
Digitalisering moet vertrekken vanuit juridische beginselen, niet vanuit logistieke doelstellingen. Rechters moeten zeggenschap krijgen over de digitale instrumenten waarmee zij werken, en er is dringend nood aan een normatief, juridisch en institutioneel debat over de verhouding tussen recht en technologie. De scheiding der machten is geen papieren fictie. Zij is een grondvoorwaarde voor het vertrouwen in de rechtspraak. Als digitale systemen, opgelegd door administraties of commerciële actoren, bepalen hoe en wanneer een rechter beslist, dan is die scheiding ernstig in het gedrang. En daarmee ook de rechtsstaat zelf.
Pierre Thiriar – Deze bijdrage vertolkt louter de opinie van de auteur in persoonlijke naam.
0 reacties