Moeten grieven over de bestraffing steeds de gehele straftoemeting omvatten?

1 feb 2022 | Column, Criminal Law

Moeten grieven over de bestraffing steeds de gehele straftoemeting omvatten?

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 01/02/2022 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Inleiding

In een recent arrest van 11 januari 2022 (AR P.21.1245.N) besliste het Hof van Cassatie principieel dat het Openbaar Ministerie zijn grieven over de bestraffing kan beperken tot een welbepaald deel van de straftoemeting. Een beslissing die interessante procedurele mogelijkheden lijkt te bieden voor het OM én de beklaagde.

Beperkte grieven over de bestraffing …

Sinds de invoering van het grievenstelsel in strafzaken oordeelt het Hof van Cassatie in vaste rechtspraak dat de saisine van de appelrechter (d.w.z. wat ter beoordeling aan de beroepsrechter voorligt) in de eerste plaats wordt bepaald door de verklaring van hoger beroep, en vervolgens verder wordt afgebakend door de tegen de beslissing van de eerste rechter ingebrachte concrete grieven (d.w.z. de punten van kritiek tegen de beslissing van de eerste rechter).[1]

Het volstaat daarbij in beginsel dat de appellant in het standaard grievenformulier de voorgedrukte rubrieken aankruist waarop zijn concrete grieven betrekking hebben.[2] Maar wat nu als de appellant binnen een rubriek van het grievenformulier toch een bijkomende beperking heeft aangebracht? Is de saisine van de appelrechter dan gelimiteerd tot die beperking, of bepaalt nog steeds enkel de aangekruiste rubriek van het grievenformulier (procedure, schuld, straf, enz.) de saisine van de appelrechter? Voor de rubriek ‘schuld’ lijkt dit weinig controversieel en was dat ook reeds eerder beslist door het Hof van Cassatie.[3] Maar zou hetzelfde opgaan voor de beslissing over de straftoemeting, die toch wel veel meer als een geheel moet worden beschouwd?

Een cassatiearrest van 11 januari 2022 suggereert alvast dat dit effectief het geval is. In deze zaak was een beklaagde na hoger beroep van het OM in graad van beroep voor de eerste maal een geldboete opgelegd. Voor het Hof van Cassatie voerde de beklaagde vervolgens aan dat het hof van beroep met die beslissing zijn saisine had overschreden. Hij was in eerste aanleg enkel veroordeeld tot een gevangenisstraf met uitstel en een verbeurdverklaring, en OM had in zijn grievenformulier enkel aangegeven dat de veroordeling tot een gevangenisstraf met uitstel en een verbeurdverklaring niet in verhouding stond tot de rol van de beklaagde. Het Hof van Cassatie besliste in algemene bewoordingen: “De appellant kan zijn grief ook beperken tot een aspect van een rubriek vermeld in het model grievenformulier.” Het leidde daaruit vervolgens meer concreet af: “Beoogt het Openbaar Ministerie echter enkel het hervormen of het opleggen van bepaalde straffen aan de betrokken beklaagde, dan moeten zijn vermeldingen daarover in het grievenformulier zodanig duidelijk zijn dat daarover geen enkele twijfel kan bestaan.

Hoewel het Hof in casu oordeelde dat uit de bewoordingen van het grievenformulier van het OM niet duidelijk bleek dat zijn grieven slechts betrekking hadden op de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en verbeurdverklaring, is hiermee de regel wel helder verwoord. Het OM kan in zijn grievenformulier zijn grieven en de daaruit volgende saisine van de appelrechter beperken tot een welbepaalde straf, mits het dat dusdanig duidelijk formuleert dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Er is – ook in het licht van het gelijkheidsbeginsel – geen enkele reden waarom de verdediging niet over dezelfde mogelijkheden zou beschikken om haar grieven over de bestraffing te moduleren.

… leiden tot nieuwe procedurele mogelijkheden voor beklaagde en Openbaar Ministerie

Dit cassatiearrest ligt volledig in lijn met de doelstelling van de wetgever om met de verplichting tot het formuleren van concrete grieven de behandeling van een strafzaak in graad van beroep meer toe te spitsen op de daadwerkelijke geschilpunten die nog bestaan na de eerste behandeling van een strafzaak.[4] Het arrest lijkt bovendien zowel de verdediging als het OM een interessant bijkomend instrument te verschaffen in hun procedurele gereedschapskist.

Als een beklaagde zich globaal genomen wel kan vinden in de in eerste aanleg opgelegde bestraffing, maar één van die straffen (vb. het beroepsverbod, de ontzetting uit de rechten, de verbeurdverklaring) voor hem onverteerbaar is, leek hij slechts de keuze te hebben tussen een berusting of een integraal hoger beroep over de strafmaat. Dit laatste was echter niet risicoloos, gegeven het beleid van het OM om hoger beroep van de beklaagde steeds te beantwoorden met een volgberoep met strafverzwaring als mogelijk gevolg. De beklaagde kan er nu voor opteren om zijn grief over de bestraffing te beperken tot die onverteerbare straf, waarna bij een louter volgappel – een navolgend hoger beroep waarin het OM in het grievenformulier enkel aangeeft dat het dit hoger beroep van de beklaagde ‘volgt’[5]– de saisine van de appelrechter beperkt zal zijn tot die straf. Het spreekt daarbij voor zich dat deze strategie ook het voorwerp kan uitmaken van voorafgaand informeel overleg met het parket.

Van zijn kant verleent dit cassatiearrest de parketmagistraat die vindt dat de straftoemeting in eerste aanleg globaal genomen een gepaste maatschappelijke reactie vormt op een misdrijf, doch tevens vaststelt dat de eerste rechter een onwettige straf heeft opgelegd of een bepaalde wettelijk verplichte straf niet heeft opgelegd, een proceseconomische oplossing. Hij kan nu immers dat euvel herstellen met een beperkt hoger beroep over die specifieke straf, zonder noodzakelijk de gehele discussie over de straftoemeting opnieuw te openen voor de appelrechter.

… én enige noodzaak tot alertheid

Niettemin geeft het cassatiearrest ook reden tot alertheid. Het OM en de verdediging kunnen immers niet langer zonder meer ervan uitgaan dat een hoger beroep over de bestraffing de gehele straftoemeting bij de appelrechter aanhangig maakt, en zullen dus steeds het grievenformulier van hun opponent met de nodige aandacht moeten analyseren.

Als ze het dan niet eens zouden zijn met die beperkte grieven over de bestraffing, dienen ze vervolgens gebruik te maken van hun bijkomende beroepstermijn van 10 dagen[6] om alsnog de gehele straftoemeting aan de appelrechter voor te leggen.

Besluit

Het cassatiearrest van 11 januari 2022 waarin het Hof van Cassatie preciseerde dat (alvast) het Openbaar Ministerie zijn grieven in het grievenformulier kan beperken tot een gedeelte van de in eerste aanleg opgelegde straf, strookt volledig met de ratio legis van het grievenstelsel in strafzaken. Het creëert immers de mogelijkheid om in onderling akkoord voor de appelrechter ook de discussie over de straftoemeting te beperken tot die straffen waarover nog een daadwerkelijke juridische discussie bestaat. Het arrest noopt echter ook tot alertheid van de beklaagde en het Openbaar Ministerie, die er niet langer zonder meer vanuit kunnen gaan dat een grief over de bestraffing noodzakelijk betrekking heeft op de gehele straftoemeting.

Joost Huysmans

Waeterinckx Advocaten Ondernemingsstrafrecht

[1] Cass. 7 november 2017, AR P.17.0727.N; Cass. 15 oktober 2019, AR P.19.0600.N; Cass. 11 februari 2020, AR P.19.1028.N.

[2] Cass. 27 september 2017, AR P.17.0257.F; Cass. 11 december 2018, AR P.18.0435.N.

[3] Cass. 23 oktober 2019, AR P.19.0802.F; Cass. 20 februari 2020, AR P.19.1028.N.

[4] Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2015-16, DOC 54-1418/001, p. 83. Zie ook: Cass. 11 september 2018, AR P.18.0044.N.

[5] De enkele aanduiding in het grievenformulier van het Openbaar Ministerie dat deze het hoger beroep van de beklaagde ‘volgt’, maakt immers exact dezelfde grieven als die van de beklaagde-appellant aanhangig bij de appelrechter: Cass. 5 maart 2019, AR P.18.1222.N; Cass. 7 januari 2020, AR P.19.0671.N.

[6] De beklaagde beschikt ingevolge de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof immers eveneens over een bijkomende beroepstermijn van 10 dagen na hoger beroep van het Openbaar Ministerie: GwH 6 juni 2019, nr. 96/2019; GwH 8 juli 2021, nr. 103/2021.

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.