De nieuwe verjaringswet van 9 april 2024 heeft het verval van de strafvordering als wettelijke sanctie ingevoerd bij een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn. Deze wettelijke sanctie komt bovenop de uit artikel 6 EVRM afgeleide sanctie van de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wegens een overschrijding van de redelijke termijn die een onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces heeft veroorzaakt door het tenietgaan van bewijsmateriaal à décharge. Ze vindt bovendien eveneens toepassing voor de onderzoeksgerechten.

De onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces

Onder impuls van de rechtspraak van het EHRM die een adequaat rechtsmiddel vereist om overschrijdingen van de redelijke termijn vast te stellen en te sanctioneren in de onderzoeksfase van de strafprocedure,[1] heeft het Hof van Cassatie in het eerste decennium van de 21e eeuw in enkele arresten de bevoegdheid erkend van de onderzoeksgerechten om reeds tijdens het gerechtelijk onderzoek de overschrijding van de redelijke termijn in rechte vast te stellen. De vonnisrechter moet vervolgens rekening houden met deze vaststelling bij de straftoemeting.[2]

Bovendien kende het Hof van Cassatie tevens de bevoegdheid toe aan de onderzoeksgerechten om zelf reeds een overschrijding van de redelijke termijn te sanctioneren met de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering, maar slechts voor zover die overschrijding van de redelijke termijn had geleid tot een onherstelbare schending van het recht van verdediging omdat die overschrijding had geleid tot een verlies van bewijsmateriaal à décharge.[3] Het Hof van Cassatie hield streng de hand aan deze voorwaarde door aan te geven dat de strafrechter in dat geval in zijn uitspraak moet preciseren welke bewijsmiddelen zijn aangetast en waarom de beklaagde zich niet meer behoorlijk zou kunnen verdedigen.[4] Het Grondwettelijk Hof preciseerde bovendien dat deze bevoegdheid onder dezelfde voorwaarden ook toekomt aan de vonnisgerechten.[5]

De ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn

De nieuwe verjaringswet van 9 april 2024 heeft het regime van de verjaring van de strafvordering fundamenteel gewijzigd van een ‘afhandelingsverjaring’ naar een ‘berechtingsverjaring’: de verjaring van de strafvordering loopt niet langer van zodra de strafzaak is aanhangig gemaakt bij de vonnisrechter.[6] Een overdreven lange duur van de vonnisfase zal in het nieuwe verjaringsregime nooit meer kunnen resulteren in de verjaring van de strafvordering.

Daarom achtte de wetgever het opportuun om naast de strafvermindering en de eenvoudige schuldigverklaring een derde wettelijk sanctie voor de overschrijding van de redelijke termijn in te voegen (art. 27 V.T.Sv. (nieuw)).[7] Bij een “zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn” zal de strafrechter als sanctie ook het verval van de strafvordering kunnen vaststellen. De wetgever geeft daarbij in een nieuw tweede lid aan dat de strafrechter een keuze dient te maken tussen die drie wettelijke sancties: “in het licht van de omstandigheden van de zaak en het belang van de overschrijding van de redelijke termijn.”

Artikel 27 V.T.Sv. maakt aldus geen koppeling tussen de sanctie van het verval van de strafvordering wegens een overschrijding van de redelijke termijn en de onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces door het tenietgaan van bewijsmateriaal à décharge. De wetgever neemt hiermee afstand van de vaste cassatierechtspraak[8] dat – afgezien van deze laatste situatie – de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding kan geven tot de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering.[9]

Voor het overige geeft de wetgever echter noch in de tekst van artikel 27 V.T.Sv., noch in de parlementaire voorbereiding veel bijkomende toelichting bij de gevallen waarin er sprake zou zijn van een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn. De voorbereidende werken halen enkel aan dat het verval van de strafvordering als sanctie wegens een overschrijding van de redelijke termijn opportuun zou kunnen zijn indien het OM getuigt van een ‘grove deloyaliteit’ door ‘nog niet afgeronde onderzoeken’ reeds voor de vonnisrechter te brengen omdat ze dreigen te verjaren.[10] Het zal dus aan de rechtspraak zijn om een casuïstiek te ontwikkelen van de concrete situaties van overschrijding van de redelijke termijn die als voldoende ‘zwaarwichtig’ kunnen worden beschouwd om het verval van de strafvordering als sanctie te verantwoorden. Naast de ‘grove deloyaliteit van het OM’, valt hierbij vermoedelijk ook te denken aan situaties waarin een strafzaak ettelijke jaren zonder enige verantwoording heeft stilgelegen of een eerdere vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure (door een onderzoeksgerecht of het EHRM[11]) de gerechtelijke autoriteiten op geen enkele wijze tot bekwame spoed heeft aangezet.

Daarbij ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de beklaagde en zijn advocaat. In een arrest van 5 november 2024[12] preciseerde het Hof van Cassatie immers dat bij gebreke aan thematisering in de conclusie van de beklaagde, de strafrechter noch moet motiveren waarom er geen ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn voorligt, noch zijn keuze uit de drie wettelijke sancties van artikel 27 V.T.Sv. (strafvermindering, eenvoudige schuldigverklaring, verval van de strafvordering,) moet toelichten. Het zal dus aan de verdediging zijn om in een middel in conclusie aan te voeren en met concrete elementen te substantiëren waarom er een zwaarwichtige schending van de redelijke termijn voorligt.

De onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces als typesituatie van een ‘zwaarwichtige’ schending van de redelijke termijn

Het verval van de strafvordering als sanctie ingeval van een onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces door de miskenning van de redelijke termijn, blijft nog steeds bestaan na de creatie van het verval als wettelijke sanctie bij een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn. Die sanctie vloeit immers rechtstreeks voort uit artikel 6 EVRM, zodat de wetgever daaraan met de nieuwe wettelijke sanctie van artikel 27 V.T.Sv. geen afbreuk kan doen. Ook een – temporeel – beperkte overschrijding van de redelijke termijn kan dus aanleiding geven tot de niet-ontvankelijkheid/het verval van de strafvordering, mits daardoor het recht op een eerlijk proces van een beklaagde onherstelbaar werd geschonden omdat essentieel bewijsmateriaal à décharge verloren is gegaan.

Dit laatste blijkt ook uit een cassatiearrest van 5 november 2024.[13] In deze zaak had het hof van beroep na de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 27 V.T.Sv. de toepassing van de sanctie van het verval van de strafvordering wegens een overschrijding van de redelijke termijn afgewezen op grond van de motivering dat de overschrijding van de redelijke termijn geen invloed had gehad op de bewijsvoering of de uitoefening van het recht van verdediging. De beklaagde had vervolgens in een cassatiemiddel aangevoerd dat het hof van beroep met die motivering artikel 27 V.T.Sv. had geschonden omdat het niet had onderzocht of er sprake was van een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn.

Het Hof van Cassatie wees dit cassatiemiddel echter af met de motivering:

Ook onder de gelding van artikel 27 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering kan de rechter oordelen dat het verval van de strafvordering geen passende sanctie is voor de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn omdat die overschrijding niet tot gevolg heeft gehad dat de bewijsvoering en het recht van verdediging van de beklaagde ernstig en onherstelbaar werden aangetast.

Het Hof voegde daaraan toe dat bij gebreke aan thematisering in conclusie het hof van beroep ook niet verder moest preciseren waarom er in casu geen sprake was van een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn. Hieruit volgt dus a contrario dat de onherstelbare schending van het recht van verdediging wegens een schending van de redelijke termijn ook onder de gelding van artikel 27 V.T.Sv. nog steeds een grond tot niet-ontvankelijkheid/verval van de redelijke termijn uitmaakt.

Er zal m.a.w. telkens sprake zijn van een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn wanneer die overschrijding het recht op een eerlijk proces van de vervolgde partij onherstelbaar heeft aangetast. De vroegere cassatierechtspraak over de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering omdat de overschrijding van de redelijke termijn het recht op een eerlijk proces van de vervolgde partij onherstelbaar heeft geschonden, inclusief de stringente beoordelingscriteria om tot dat besluit te komen, blijft aldus zijn relevantie behouden. Ze geldt nu echter slechts als een situatie – in de praktijk waarschijnlijk de typesituatie – waarin er een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn voorligt die aanleiding geeft tot een verval van de strafvordering.

De onderzoeksgerechten en de ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn

Anders dan wat het geval is voor de wettelijke sancties van de strafvermindering en de eenvoudige schuldigverklaring,[14] vindt de nieuwe wettelijke sanctie van het verval van de strafvordering wegens een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn integraal toepassing op de onderzoeksgerechten. Na daartoe te zijn bevraagd door de Raad van State,[15] verduidelijkte de wetgever in de memorie van toelichting immers dat: “de in artikel 34 voorgestelde wetsbepaling [art. 27 V.T.Sv.] – net als de andere gronden van verval van de strafvordering – ook kan worden uitgesproken door de onderzoeksgerechten wanneer de voorwaarden daartoe aan de orde zijn.[16] En ook het Hof van Cassatie heeft in een recent arrest van 18 september 2024 reeds gerefereerd aan het nieuwe artikel 27 V.T.Sv. bij de beoordeling van een cassatieberoep van de procureur-generaal tegen een beslissing van de KI van Bergen dat de strafvordering onontvankelijk was wegens een overschrijding van de redelijke termijn.[17]

Zowel de onderzoeksgerechten als de vonnisgerechten kunnen de sanctie van het verval van de strafvordering aldus toepassen bij een ‘zwaarwichtige’ overschrijding van de redelijke termijn. Voor de onderzoeksgerechten blijft dit evenwel de enige onmiddellijke sanctie die ze kunnen opleggen. Als ze van oordeel zijn dat de overschrijding van de redelijke termijn niet voldoende zwaarwichtig is om het verval van de strafvordering te verantwoorden, kunnen ze dus nog steeds enkel – op een voor het vonnisgerecht bindende wijze – de overschrijding van de redelijke termijn vaststellen.

Joost Huysmans
Waeterinckx Advocaten


Bronnen

[1] EHRM 15 juli 2002, Stratégies et Communications Dumoulin t. België, nr. 37370/97, §§ 51-56; EHRM 25 september 2007, Declerck t. België, nr. 34316/02, §§ 81-86.

[2] Cass. 27 oktober 2009, AR P.09.0901.N; Cass. 14 april 2015, AR P.14.1146.N

[3] Cass. 15 september 2010, AR P.10.0572.F., Cass. 3 oktober 2012, AR P.12.0709.F; Cass. 5 september 2023, AR P.22.0708.N.

[4] Cass. 24 november 2009, AR P.09.1080.N.

[5] GwH 18 februari 2010, nr. 16/2010, overweging B.2.; GwH 29 april 2010, nr. 51/2010, overweging B.2. Vervolgens ook bevestigd door het Hof van Cassatie: Cass. 10 mei 2017, AR P.17.0179.F; Cass. 19 september 2023, AR P.23.0382.N.

[6] Zie hierover onze eerdere Jubel-bijdrage: Nieuwe regels over de verjaring van de strafvordering

[7] Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, memorie van toelichting p. 13 en 45.

[8] Zie recent o.m.: Cass. 17 januari 2023, AR P.22.0917.N; Cass. 19 september 2023, AR P.23.0382.N.

[9] RvS, advies nr. 72.855/1 van 12 mei 2023, Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, p. 101.

[10] Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, memorie van toelichting p. 49-50.

[11] Zie vb.: EHRM 28 oktober 2014, Panju t. België, nr. 18393/09.

[12] Cass. 5 november 2024, AR P.24.1013.N.

[13] Cass. 5 november 2024, AR P.24.1013.N.

[14] Cass. 27 oktober 2009, AR P.09.0901.N; Cass. 5 juni 2012, AR P.12.0018.N.

[15] RvS, advies nr. 72.855/1 van 12 mei 2023, Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, p. 100-103.

[16] Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, memorie van toelichting p. 45.

[17] Cass. 18 september 2024, AR P.24.0940.F.