12 jul 2021 | Criminal Law

Digitalisering in strafzaken? Absoluut, maar graag als middel en niet als doel (Deel I)

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 12/07/2021 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Onderstaande bijdrage van Christian Clement & Koen De Backer, advocaten bij Studio Penale Strafrechtadvocaten (onderdeel van Studio Legale Advocaten) verscheen eerder in nummer 2021/2 van het tijdschrift Today’s Lawyer. Raadpleeg hier de abonnementsvoorwaarden.

De verschijning via videoconferentie: naar een digitale bubbel of toch eerder de rechter als knuffelcontact? Dat het inschakelen van de ‘moderne’ beeld- en klanktechnieken in de (straf-)procedures van diverse rechtsgebieden inmiddels van ‘hot topic’ aan het evolueren is naar de nieuwe realiteit, blijkt uit de vele recente supranationale initiatieven en publicaties inzake videoconferentie en ‘remote hearings’[1].

De uitgebroken coronapandemie met haar noodzaak tot social distancing is hier uiteraard niet vreemd aan en had in vele landen een onmiddellijke impact op de werkwijze van de rechtspraak. De vraag moet worden gesteld of en hoe we moeten doorgaan met deze ‘onlinerechtspraak’ eens het coronavirus is bedwongen.

Het zijn exact deze vragen die het Nederlandse ‘Advocatenblad’ naar aanleiding van haar 100-jarig bestaan in samenwerking met de Erasmus Universiteit te Rotterdam en de Universiteit Leiden voorlegde aan 400 Nederlandse advocaten werkzaam binnen uiteenlopende rechtsgebieden.[2]

De ontevredenheid over (de reeds ervaren) videozittingen in het algemeen is in Nederland het grootst binnen de strafrechtadvocatuur:

Ook omwille van de materie en de eigenheid van haar procedures, zal de zoektocht naar een draagvlak om bepaalde aspecten ervan blijvend te digitaliseren niet eenvoudig zijn.

Een en ander zal neerkomen op de afweging van de voordelen en de nadelen van zittingen via videoconferentie:

Op basis van hun bevraging, kwam men bij deze Nederlandse studie voor wat betreft het strafrecht uit op de vaststelling dat men omwille van de voordelen in bepaalde zaken de voorkeur zou kunnen geven aan een videozitting boven een fysieke zitting, ook na coronatijd. Maar uit de antwoorden komt heel duidelijk naar voren dat videorechtspraak nooit de hele fysieke rechtspraak kan noch mag vervangen.

Over naar België. Hier te lande bleek dat ook bij deze vorm van digitalisering het gevaar om de hoek loert dat men doel en middel verwart en kiest voor een implementatie die vooral ten goede komt voor de eigen organisatie van justitie en minder voor de rechtszoekende.  

De eerste stappen met videoconferentie werden in ons land reeds gezet door het hof van beroep te Antwerpen in 2009, waarbij advocaten in het gerechtsgebouw te Hasselt kunnen pleiten voor het hof van beroep. Deze videoconferentie is beperkt tot de burgerlijke-, handels- en fiscale zaken. Het audiovisueel debat was echter uitgesloten voor strafzaken, jeugdzaken en familiezaken. Ondertussen zijn er enkele evoluties in de mogelijkheden om ook jeugd- en strafzaken via videoconferentie te organiseren. Zo lijkt de correctionele rechtbank te Mechelen zich graag op te werpen als pionier om de strafzaak via videoconferentie te laten doorgaan.

De moeilijkheid daarbij is dat ons Wetboek van Strafvordering daar in feite niet op voorzien is. De procedureregels zijn geschreven op leest van de fysieke zitting, wat dus inhoudt dat er moet gewerkt worden met interpretaties en analogieredeneringen. Op zich niet ongebruikelijk bij onze verouderde wetboeken, maar toch verre van optimaal.

Zo is bijvoorbeeld artikel 185 Sv., dat de verschijning van de partijen ter correctionele zitting regelt in haar huidige vorm geheel niet voorzien op de moderne technieken. Een strikte interpretatie van dit wetsartikel lijkt thans te suggereren dat de verschijning via videoconferentie voor de correctionele rechtbank ongeldig is en in feite gelijkgesteld wordt met een verstek.

Men moet dus best een up-to-date en expliciet wettelijk kader te voorzien dat de toets doorstaat van het EHRM, niet in het minst wat betreft het recht op een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM.

Een eerste poging om de verdachten, die zich in voorlopige hechtenis bevinden, te laten verschijnen voor het onderzoeksgerecht (raadkamer of K.I.) via videoconferentie werd gedaan bij wet van 29 januari 2016 (BS 19 februari 2016) en toonde meteen aan hoe het niet moet. Terecht volgde een vernietiging door het Grondwettelijk Hof bij arrest van 21 juni 2018[3] omwille van het slecht geleverde wetgevend werk: geen bepalingen over het verloop van zulk een zitting en de kwaliteit van de gebruikte technieken, geen zekerheid van vertrouwelijk overleg met de advocaat, …

Op Vlaams niveau deed de Vlaamse Regering het onlangs veel beter met haar besluit van 23 oktober 2020 “over het gebruik van videoconferentie voor de verschijning van minderjarige verdachten” (BS 15 december 2020). Daarbij voorziet dit besluit dat de audiovisuele verschijning kan, na overleg met advocaat en akkoord van jeugdrechter, voor zittingen omtrent voorlopige plaatsingen, herziening of verlenging risico-taxatie en beroepsprocedures. Belangrijk is daarbij dat de tekst expliciet de noodzakelijke garanties voor de zitting oplegt. Zo moet de weergave audiovisueel zijn (zien én horen) en simultaan voor alle betrokken partijen. De vertrouwelijkheid van het overleg met de advocaat voor, tijdens en na de zitting moet steeds gegarandeerd worden. Voor en tijdens de zitting kunnen digitaal documenten worden uitgewisseld, zoals ook op een fysieke zitting. Tot slot is het verboden dat het debat opgenomen en/of bewaard wordt. Een duidelijk wettelijk kader dus.

Dat waakzaamheid en een adequaat wettelijk kader noodzakelijk is, blijkt uit de recente perikelen van de digitale zittingen van de KBM (Kamer Bescherming Maatschappij) die tijdens de corona-periode hun intrede deden. De zittingen verliepen organisatorisch zo vlot, dat de wetgever zijn kans zag om nog een stapje verder te gaan. Via de wet van 20 december 2020 “houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19” oftewel ‘Coronawet Justitie’ (BS 24 december 2020), werd de persoonlijke verschijning van de geïnterneerde voor de KBM plots gewoon afgeschaft.

In feite werd zo de persoonlijke verschijning van de geïnterneerde – wat toch een grondrecht leek te zijn – stapsgewijs uitgewist onder het mom van de ‘corona-maatregelen’. Deze onrustwekkende bepaling werd echter door het Grondwettelijk Hof geschorst bij arrest van 25 februari 2021[4]. Daarbij haalde het Grondwettelijk Hof onder meer aan dat een groot deel van de taak van de KBM er net in bestond om de mentale en psychische toestand van de personen die voor hen verschijnen te beoordelen, wat onverenigbaar is met de gedwongen afwezigheid. Daarnaast is er het recht om gehoord te worden voor eenieder die van zijn vrijheid is beroofd.

Het is te hopen dat deze duidelijke boodschap de actuele trend om de rechtsonderhorige uit de strafzitting te houden, enigszins kan afremmen. Het gemak waarmee gedetineerden hun recht op persoonlijke verschijning voor de raadkamers, K.I. en de rechters ten gronde werd ingeperkt tijdens de corona-periode, is treffend. Nochtans is de beoordeling van de persoonlijkheid van de verdachte of beklaagde, met oog op de strafmaat of de noodzaak tot voorlopige hechtenis, een essentieel onderdeel van de terechtzitting. Waar nodig of nuttig(-er) kan in sommige gevallen de fysieke, persoonlijke verschijning dan beter vervangen worden door een verschijning via videoconferentie in plaats van niet te verschijnen.

Op een haar na was in diezelfde fameuze ‘Coronawet Justitie’ de tweede poging een feit voor de ‘niet-publieke zittingen’ van de raadkamers inzake voorlopige hechtenis, maar na kritiek van de Raad van State op de gebruikte Amerikaanse software van Cisco voor deze videoconferenties (en de daarbij horende ‘meeluistermogelijkheden’ voor Washington), werden deze artikelen geschrapt uit het wetsvoorstel.

Zoals bij de zittingen van de KBM is dan echter te vrezen dat eerst een overstap wordt gemaakt naar een digitale verschijning in strafzaken, waarna deze ook wordt uitgewist. Zo duwt men, bijna ongemerkt, de rechtsonderhorige uit de rechtszaal.  

Problematisch wordt het dus wanneer de wetgever wat betreft de persoonlijke verschijning van een partij via digitalisering afglijdt van niet noodzakelijk, naar niet gewenst tot zelfs niet toegelaten (zoals bij de geïnterneerden even het geval was). Het doel moet steeds goed in ogen gehouden worden: de toegang tot de rechter verbeteren, niet verergeren. De videoconferentie ten dienste van de rechtsonderhorige en niet enkel om strafzittingen vlotter en sneller af te haspelen. Alleszins moet eenieder het recht behouden om in persoon aanwezig te zijn op zijn strafzitting, of dat nu in levende lijve dan wel via (performante) videoconferentie is.

Getuigenverhoor op afstand: van social naar pragmatical distance?

Een andere grote winst die videoconferentie zou kunnen bieden mag niet worden stilgezwegen. Het Europees Hof van de Rechten van de Mens dringt steeds meer en dwingender aan op de mogelijkheid van het getuigenverhoor à charge en à décharge ter zitting. Deze vingerwijzing blijkt in dit koninkrijkje in dovenmansoren te vallen en ondanks de stijgende verzoeken daartoe, is het getuigenverhoor ter zitting hier ten lande nog steeds een zeldzaamheid.

In het (weinig gebezigde) artikel 158bis Wetboek van Strafvordering lijkt het gebruik van de videoconferentie voor een getuigenverhoor beperkt te zijn tot de bedreigde of anonieme getuige en de getuige of deskundige die in het buitenland verblijft. Belangrijk lijkt vooral de wederkerigheid, dus waarbij er een tegenspraak kan gegarandeerd worden. Paragraaf 5 stelt dat de persoon die via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen ter zitting. Op die wijze wordt hier de digitale verschijning bij wet wél gelijkgesteld aan de persoonlijke verschijning, doch beperkt tot dit artikel.

Ondanks de huidige weerstand daartoe, lijkt ons strafrecht toch te (moeten) evolueren naar een grotere tegenspraak ter zitting. De videoconferentie – als middel – kan hieraan tegemoet komen. Dit maakt het mogelijk om op vlotte en snelle wijze een tegensprekelijk getuigenverhoor ter zitting te organiseren, wie weet zelfs het kruisverhoor. Als de rechtbank in coronatijden in staat is om een gedetineerde vanuit de gevangenis digitaal voor de rechtbank te brengen, welk argument kan dan nog als ernstig bezwaar gelden om dit niet ook voor de getuigen à charge en à décharge aan te wenden?

Conclusie

De algemene conclusie is dat digitalisering in strafzaken vooral zijn focus moet leggen op een vlottere toegang tot justitie met een zo groot mogelijke garantie van de grondrechten en waarborgen van zijn rechtsonderhorigen. Het organisatorisch gewin voor het rechtelijk apparaat is daarbij mooi meegenomen, maar niet het doel op zich. Daarnaast moeten deze technische revoluties gepaard gaan met een herziening of aanvulling van de huidige wettelijke bepalingen.

Christian Clement & Koen De Backer, advocaten bij Studio Penale Strafrechtadvocaten (onderdeel van Studio Legale Advocaten)

Advocatennet sprak uitgebreid met meester Clement over de digitalisering van justitie, met bijzondere aandacht voor starfzaken. U kunt de interviewreeks hier bekijken.


[1] Zie o.a. ECBA (European Criminal Bar Association), 06.09.2020: “Statement on videoconferencing in criminal cases”; CCBE (Council of Bars an Law Societies of Europe), 27.11.2020: “Guidance on the use of remote working tools by lawyers and remote court proceedings” en binnen de Raad van Europa liet CEPEJ (Commission européenne pour l’efficacité de la justice) op 23.04.2021 haar ontwerp rondgaan over “Guidelines on videoconferencing in judicial proceedings”.

[2] “Echt contact met rechter blijft onmisbaar”, Advocatenblad 20 oktober 2020.

[3] GwH 21 juni 2018, AR 76/2018.

[4] GwH 25 februari 2021, AR 32/2021.

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.