Onlangs was er in de media heel wat te doen rond de afgelasting van de VRT-documentaire ‘Fire’, waarin jonge investeerders die veel geld verdienen met beleggingen in de kijker worden gezet. Eén deelnemer zou hierbij, wellicht onbewust, deelgenomen hebben aan ‘piramidesystemen’. De vergoedingen die hij via dit systeem zou hebben ontvangen zouden niet afkomstig geweest zijn van beleggingen, maar van de inleggen van nieuwe leden die hij binnen het systeem zou hebben aangebracht.[1]
Hieronder wordt dieper ingegaan op de strafrechtelijke betekenis van verboden piramidesystemen.
Welke gedraging stelt de wetgever strafbaar?
De artikelen XV.86 WER juncto VI.100, 14° WER, inzake consumentenrecht, en VI. 109 WER, m.b.t. ondernemingen, stellen de volgende gedragingen strafbaar:
“Het opzetten, beheren of promoten van een piramidesysteem waarbij een consument of onderneming tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten resp. ondernemingen in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van producten.”
De toepasselijke straf is een sanctie van niveau 6 in de zin van het WER, namelijk een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en/of een strafrechtrechtelijke geldboete van 500 tot 100.000 euro.[2]
Piramidesysteem
Het Europees Hof van Justitie heeft zich inzake consumentenrecht tweemaal uitgesproken over de draagwijdte van de verboden piramideverkoop. Aangezien artikel VI. 109 WER afgestemd is op artikel VI. 100, 14° WER,[3] mag worden aangenomen dat onderstaande uiteenzetting ook van toepassing is op piramidesystemen m.b.t. ondernemingen. Opdat er sprake zou zijn van een verboden piramidesysteem, dienen aan de drie volgende cumulatieve voorwaarden te zijn voldaan[4]:
- Belofte
Het systeem moet gebaseerd zijn op de belofte dat de consument een vergoeding zal kunnen ontvangen. - Verband tussen vergoeding en toetreding van nieuwe consumenten
De verwezenlijking van die belofte hangt af van de toetreding van andere consumenten tot de organisatie. - Oorzakelijk verband tussen capaciteit om vergoeding te betalen en bijdragen van nieuwe consumenten
Het grootste deel van de inkomsten waarmee de beloofde vergoeding kan worden betaald vloeit voort uit de door de nieuwe consumenten betaalde bijdragen, en niet uit een werkelijke economische activiteit.[5]Dit laatste impliceert dat er een al dan niet rechtstreekse band[6] moet bestaan tussen de door de consumenten verrichte bijdragen en de door de reeds bestaande leden ontvangen vergoeding.[7] Zonder bijdragen zou de organisatie m.a.w. niet in staat zijn om de vergoeding te betalen.
Daar ieder systeem zijn limieten kent, treden er uiteindelijk te weinig nieuwe deelnemers toe, drogen de middelen uit en verwacht elk piramidesysteem een fataal lot.
Moreel element
In zijn arrest van 20 mei 2008 oordeelde het Hof van Cassatie dat de zgn. ‘kettingverkoop’, de voorloper van het piramidespel m.b.t. ondernemers vervat in artikel VI.109 WER, niet hetzelfde moreel element vereist als oplichting. Het niet-gecasseerde bestreden arrest bepaalde dat een algemeen opzet voldoende, maar vereist is.[8]
Gelet op de nauwe verwevenheid tussen artikel VI.109 WER inzake marktpraktijken, en artikel VI.100, 14° WER inzake consumentenbescherming, mag worden aangenomen dat deze redenering van toepassing op de beide strafbepalingen.
Een (voorlopig) onduidelijke draagwijdte
Voor zover het artikel in de VRT over ‘Fire’ de beweerdelijke feiten correct weergaf, ging het daar om een schoolvoorbeeld van zulk piramidesysteem. De beweerdelijk ontvangen vergoedingen zouden immers rechtstreeks worden geput uit de inleggen van nieuwe leden, die dus niet werden aangewend om daadwerkelijk te beleggen. Maar valt het louter aanbrengen van nieuwe leden binnen het systeem onder het ‘promoten’ hiervan? Wellicht wel. Ook moet rekening worden gehouden met het vereiste opzettelijke karakter van de strafbare gedraging; het promoten van het systeem moet wetens en willen plaatsvinden.
Ook wanneer vergoedingen worden betaald via werkelijke investeringen van nieuwe leden, kan een piramidespel voorhanden zijn.
In een zaak die aanleiding gaf tot een arrest van de burgerlijke kamer van het hof van beroep van Antwerpen, werd een piramidaal systeem opgezet waarbij deelnemers deelnamen aan lottotrekkingen van de Nationale Loterij.[9] De spelers konden hun winstkansen vergroten door samen te spelen en de volgende regels toe te passen:
– De spelersgroep werd verdeeld in meerdere niveaus waarvan de nieuwe deelnemers de twee laatste niveaus innamen.
– Middels bijdragen van nieuwe deelnemers werden lottotickets aangekocht
– De door een ticket opgebrachte winst werd verdeeld via de volgende verdeelsleutel:
- De houder van het lottoticket ontving 50%.
- 40% van de winst werd uitgekeerd aan de niveaus boven die van de houder van het lottoticket.
- 10% werd geherinvesteerd.
Het hof van beroep van Antwerpen oordeelde dat er sprake was van een verboden piramidesysteem omdat:
- er sprake was van een belofte tot het verkrijgen van een economisch voordeel, nl. het verkrijgen van een deel van de winst dankzij winnende lottocombinaties van de lagere niveaus;
- de verwezenlijking van deze belofte afhing van de toetreding van nieuwe consumenten en;
- de financiering van de vergoeding aan de bestaande deelnemers eerder voortkwam uit de inzetten van nieuwe leden dan uit het verbruik van de eigen lotto inzetten; een onrechtstreeks verband tussen de bijdragen van de nieuwe consumenten en de vergoeding is immers voldoende.[10]
Hoe zit het dan met de situatie waarin een bedrijf, (1). een consument, na zijn aankoop van een product, een vergoeding toekent in de vorm van een korting voor zijn volgende aankoop (2). in ruil voor het aanbrengen van nieuwe consumenten, en (3). het die vergoeding financiert met de opbrengst van de aan deze consumenten verkochte producten?
In dit geval lijkt er geen sprake te zijn van een verboden piramidesysteem. In tegenstelling tot de hierboven aangehaalde zaak voor het hof van beroep, wordt de vergoeding hier wel gefinancierd door een werkelijke economische activiteit: de verkoop van producten van het bedrijf. Dit element is volgens het Hof van Justitie doorslaggevend is om te oordelen of er sprake is van een piramidesysteem.[11]
Het valt nog af te wachten of eventuele rechtspraak deze zienswijze zal bevestigen… In de tussentijd blijft het in elk geval oppassen geblazen om niet in verboden piramideconstructies terecht te komen.
Raphaël Bonte
Waeterinckx Advocaten Ondernemingsstrafrecht
Referenties
[1]VRT, “VRT haalt documentaire "FIRE" offline, deelnemer betrokken bij Russisch piramidespel”, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/09/07/fire-scams/.
[2] Art. XV.70, § 1, 6° en XV.86 WER.
[3]Artikel 99 WMPC (huidig artikel VI.109 WER) is immers afgestemd op artikel 91, 14° WMPC (huidige art. VI.100,14° WER): wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, Parl.St. Kamer, 2009-10, nr. 2340/001, 78-79.
[4] HvJ 3 april 2014, nr. C‑515/12, ECLI:EU:C:2014:211, overw. 20-21; HvJ 15 december 2016, nr. C‑667/15, ECLI:EU:C:2016:958, overw. 30-31.
[5] HvJ 3 april 2014, overw. 20-21.
[6] HvJ 15 december 2016, overw. 30-31.
[7]HvJ 3 april 2014, overw. 27; HvJ 15 december 2016, overw. 28.
[8]Antwerpen 29 november 2007, RABG 2008, afl. 13, 822; F. DERUYCK, Cursus economisch en financieel strafrecht, 2022, VUB, onuitg.
[9]Antwerpen 28 september 2017, NJW 2018, 396.
[10] HvJ 15 december 2016, overw. 30-31.
[11]HvJ 3 april 2014, overw. 20-21.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen de juridische en fiscale wereld?
Volg Jubel.be op LinkedIn
0 reacties