Naar een overwinstbelasting?

3 mei 2022 | Tax & Private equity

Naar een overwinstbelasting?

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 03/05/2022 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

In Oekraïne regent het momenteel Russische bommen. In de Vivaldi-coalitie regent het ook, maar zij het voorlopig en ook zichtbaar enkel beperkt tot een aantal ideeën en voorstellen om zgn. “rijken” en/of sommige ondernemingen zwaarder te belasten gelet op die buitengewone oorlogsomstandigheden [1]. Zo wenst CD&V de 1% rijkste Belgen zwaarder te belasten, terwijl de PS een heffing wil invoeren van 1,5% op alle vermogens boven 1 miljoen EUR. Vooruit breekt een lans voor een “overwinstbelasting” voor bedrijven.

Voorzitter Conner Rousseau liet deze vlieger op aan de vooravond van de feestelijkheden van 1 mei. Zijn partij wil het geld niet halen bij bedrijven die in moeilijkheden zitten, maar wel bij een “select kransje” dat “net stevig verdient aan de huidige crisis”[2]. Dit zou dan gebeuren door het tarief de vennootschapsbelasting (tijdelijk?) te verhogen naar 35%, in plaats van het huidige tarief van 25%, op dat deel van de winst dat hoger is dan 8% van het geïnvesteerde kapitaal[3]. Dat is dan de zogenaamde “overwinst”. Het zou ook om een bestemmingsheffing gaan, in die zin dat de opbrengst dient om te “investeren in de koopkracht van de werkende klasse”[4].

De partij Groen beoogt overwinst van specifiek energiebedrijven zoals Engie/Electrabel “af te romen”. Een vraag aan de Nationale Bank van België vanwege de minister van Energie Tinne Van der Straeten om ter zake een voorstel uit te werken wekte niet veel enthousiasme bij die instelling: “Wij kunnen de cijfers op een rij zetten, maar het is aan de politiek de keuzes te maken”… [5].

Bij MR en Open VLD heerst mutisme. De eerste minister bleef in een kamerdebat ook eerder op de vlakte en verwees naar de instelling van een bijzondere expertengroep om te zien “quelles pourraient être les mesures additionnelles, à un moment où nous comprenons que nous serons confrontés, non pas à une guerre qui n’aura duré que quelques semaines, mais à une période d’instabilité économique qui, malheureusement, pourrait durer des mois et même des années”[6].

Buiten de regering-De Croo bepleitte de uiterst linkse PTB-PVDA dan weer – naar traditie – een miljonairstaks. Eigenaardig genoeg verwijst deze partij niet meer naar haar eerder wetsvoorstel van 5 november 2020 “tot oprichting van een coronasteunfonds ter ondersteuning van de zelfstandigen en de kmo’s dat wordt gefinancierd door middel van een belastingheffing op de tijdens de COVID-19-pandemie door de grote ondernemingen geboekte superwinsten”[7], zulke winsten dan te taxeren aan een tarief van 75%. Dit voorstel heeft weliswaar nooit de pers gehaald.

Beperken wij ons hier tot enige kritische bemerkingen over het voorstel van Vooruit[8], zonder dat ontwerpteksten hierover konden worden geraadpleegd. Opvallend is vooreerst het gebrek aan een gedegen fiscaal geschiedkundig inzicht[9]. Er wordt wel verwezen naar de “Amerikanen” welke ook de drempel van 8% op het maatschappelijk kapitaal zouden hebben gebruikt voor “een overwinstbelasting tijdens de Tweede Wereldoorlog”. Daar blijft het echter bij. Er is echter veel meer.

Een lange Amerikaanse traditie

Vooreerst kan hier wel van een lange Amerikaanse traditie worden gesproken, die vrijwel 80 jaar eerder begon.

Zo werd tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) door het zuidelijke “Confederate Congress” al een zgn. “excess profits tax” ingevoerd als een reactie op “a popular outcry against profiteering”. De referentiewinst werd ook toen al bepaald op 8% van het maatschappelijk kapitaal! De winst daarboven, de “vergelijkingswinst”, was dan belastbaar. De eerste echte Amerikaanse belasting op extrawinst werd in 1917 tijdens de Eerste Wereldoorlog ingevoerd. De tarieven gingen van 20% tot 60% op de extrawinst van alle al dan niet-geïncorporeerde bedrijven gelet op de vooroorlogse inkomsten. Waarbij de extrawinst werd bepaald op ten minste 7% van het geïnvesteerde kapitaal.

De internationale financier Otto H. Kahn wees in 1918 ook op de aanzienlijke complexiteit van de “excess profits tax” terwijl “[one] of the essentials of wise taxation is simplicity of method”[10]. De invoering van een dergelijke belasting in België zou dus zonder meer ingaan tegen de huidige wens vanwege de regering-De Croo tot een vereenvoudiging van het belastingstelsel.

In 1933 en 1935 vaardigde het “United States Congress” twee beperkte extrawinstbelastingen uit als aanvulling van een “capital stock tax”. Voor sommigen waren die buitengewone heffingen zelfs in vredestijd nog onvoldoende. Zo hekelde de econoom Wilfred George Moore het feit dat “corporations are still making excessive profits upon their invested capital and that these should be reached by some system of taxation”. Elke winst was er te veel aan, want in wezen excessief. Ook die gedachte duikt heden ten dage soms nog op.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog tussen 1940 en 1943 werden nog vier wetten inzake de taxatie van extrawinst ingevoerd door President Franklin D. Roosevelt. Het is naar die buitengewone en tijdelijke heffingen welke Vooruit verwijst. Maar de tarieven lagen toen veel hoger. Zij varieerden in 1940 van 25% tot 50% en in 1941 van 35% tot 60%. In 1942 werd zelfs een vast tarief van 90% aangenomen, met een naoorlogse terugbetaling van 10%. In 1943 werd het tarief zelfs verhoogd tot 95%, met een restitutie van 10%. Het Vooruit-tarief is dus (voorlopig) nog zeer bescheiden te noemen… .

De Koreaanse oorlog bracht het “United States Congress” er opnieuw toe een extrawinstbelasting in te voeren. Het tarief van deze heffing was gelijk aan een veel lager tarief dan voorheen, nl. maar 30% van de extrawinst.

Om een lang verhaal kort te maken, van belang is nu de vaststelling dat VS-president Joe Biden kennelijk geen heil (meer) ziet in een ook internationaal complexe “excess profits tax”, zowel in de Covid-19-crisis, als in de Oekraïne-crisis, ook al werd daar door sommige Amerikaanse academici nog wel voor gepleit[11]. Dat gegeven blijft ten onrechte geheel en al onvermeld in het Vooruit-voorstel.

België is op dit ogenblik juridisch niet in oorlog

Ten tweede is het Vooruit-voorstel ook vatbaar voor kritiek door de loutere verwijzing naar een oorlogstoestand. België is op dit ogenblik juridisch niet in oorlog.

Men kan de huidige toestand eerder vergelijken met deze van tijdens de oorlog op het Koreaanse schiereiland (25 juni 1950 – 27 juli 1952). Ook toen werd gesproken over een nakende Derde Wereldoorlog. China en de Sovjetunie waren aan elkaar vastgeklonken. Binnen de Amerikaanse regering en legerleiding werd van gedachten gewisseld over een mogelijk gebruik van nucleaire wapens waarover China en Noord-Korea toen nog niet beschikten.

Gelet op die oorlog, die zich zoals nu geheel buiten de Belgische landsgrenzen afspeelde, werd de wet van 24 juli 1952 door het parlement gestemd welke een heffing van 25% op extrawinst instelde[12]. Initieel wekte de extrawinst van wapenfabrikanten in de Koreaanse crisis politieke en publieke wrevel. Maar onder druk van de vakbonden werd die buitengewone heffing uitgebreid naar alle ondernemingen.

Toenmalig Belgisch premier Jean Van Houtte stelde in de memorie van toelichting: “Van sociaal standpunt uit, zouden bovendien de opofferingen welke een groot gedeelte van de bevolking zal te dragen hebben, niet worden aanvaard, moesten de uitzonderlijke winsten die dankzij de tegenwoordige omstandigheden worden verwezenlijkt, niet op passende wijze worden belast. Het is inderdaad niet denkbaar dat sommige bevoorrechte klassen zich zouden kunnen verrijken, dan wanneer de meerderheid van de burgers de last van de verlenging van de militaire dienst en de prijsstijging van de producten van eerste noodwendigheid zouden te dragen hebben”[13]. Dit klinkt vooral wat het laatste punt betreft nog zeer actueel.

Ten derde wordt de complexe fiscaal-technische aard van de materie door het voorstel van Vooruit blijkbaar danig onderschat.

Vijf andere formules

In de wet van 24 juli 1952 was in de buitengewone heffing de onbelastbare referentiewinst in principe gelijk aan de winst van één van de vier jaar die de belastbare periode voorafgingen. Maar de wetgever voorzag ook nog vijf (!) ander formules, nl. (i) 8% van het kapitaal en van zekere reserves, herschat volgens de waardevermindering van de munt; (ii) 8% van het kapitaal en van ongeveer alle reserves, doch niet herschat; (iii) een bedrag van 400.000 BEF; (iv) voor de vennootschappen op aandelen, 400.000 BEF per werkende bestuurder en commissaris; of (v) 5% van het kapitaal gedurende de belastbare periode én gedurende de vier vorige jaren. Een belastingplichtige had het recht te genieten van de meest gunstige referentiewinst. Maar deze kon die keuze niet zelf maken. Het was de Belastingdienst welke die taak en verantwoordelijkheid verkreeg vanwege de wetgever. Dit was veel bijkomend werk. De voorgestelde grondslagen voor de berekeningen dienden wel nog aan de belastingplichtige te worden meegedeeld. Deze had een termijn van 20 dagen voor het formuleren van gebeurlijke opmerkingen! In deze tijden is zulke korte termijn ondenkbaar geworden.

De gelijkheid tussen belastingplichtigen loopt mogelijk ook een gevaar. Gelet op de beschikbaarheid heden ten dage van meer verfijnde economische cijfers en gegevens zou veel duidelijker een onderscheid kunnen blijken tussen verschillende sectoren inzake het rendement op het geïnvesteerde kapitaal (“ROIC”)[14]. Zo is dit rendement lager bij industriële en retail-bedrijven. Een ongelijke behandeling van belastingplichtigen? Anders dan in 1952 bestaat er nu wel een Grondwettelijk Hof … .

En anders dan in 1952 zouden standaard ook een aantal bijzondere wellicht complexe antimisbruikbepalingen zoals gebruikelijk het licht (dienen te) zien. Een extra opgave voor de zorgvuldige wetgever.

De wet van 24 juli 1952 voorzag ook in een aantal vrijstellingen van de extrawinst, te beginnen met de kostprijs van welbepaalde beleggingen die werden gedaan in de periode vanaf de aanvang van het belastbaar tijdperk tot drie jaar na het einde daarvan, dus meestal in de periode 1951-1954.

Door de absolute aard van een bestemmingsheffing zou hiervoor blijkbaar geen plaats zijn in het Vooruit-voorstel.

Wat met de Europees-rechtelijke en internationale gevolgen?

Ten vierde zou volgens Vooruit de overwinstbelasting een bedrag van 1 miljard EUR opleveren voor de staatskas. Een bedrag dat voor Vooruit moet terugvloeien naar de burger via kortingen op de energiefacturen: “Op die manier verleggen we een deel van de oorlogsfactuur naar zij die de buffers hebben om die op te vangen”, zei partijvoorzitter Conner Rousseau nog.

Amper 85 miljoen BEF

Lessen die hieruit getrokken kunnen worden inzake de opbrengsten van buitengewone en tijdelijke heffingen zijn toch wel schromelijk uit het oog verloren. Zo kan men verwijzen naar de wet van 14 juni 1937 tot invoering van een “speciale en uitzonderlijke belasting op de winsten uit zekere valutaspeculaties”, naar aanleiding van de devaluatie van de Belgische frank in 1935. De Belgische socialistische partij verwachtte daarvan een opbrengst van ten belope van 1 miljard BEF. De opbrengst van deze belasting werd door de socialistische minister van Financiën Hendrik de Man officieel geschat op een bedrag van ca. 200 miljoen BEF. De werkelijke opbrengst kwam echter op niet meer dan ca. 85 miljoen BEF uit. Een lot dat heel wat buitengewone en tijdelijke heffingen in de laatste honderd jaar trof …[15].

Sommigen zullen opwerpen dat de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen (“JTER”) wel de vooropgestelde opbrengst heeft gehaald[16]. Daarbij wordt handig het gegeven uit het oog verloren dat deze belasting wel bij wege van inhouding door derden wordt geheven. De inning wordt door de fiscus gewoon uitbesteed.

Zou er een politieke overeenstemming binnen de recent aangestelde experten groep en het kabinet-De Croo tot stand komen voor de invoering van een overwinstbelasting, dan wordt het nog een aanzienlijke uitdaging dit fiscaal-technisch ook te verwezenlijken … .

Dirk Deschrijver

Dirk Deschrijver is auteur van het boek Buitengewone en Tijdelijke heffingen in de Inkomstenbelastingen. (1919-2020). Bestel hier uw exemplaar.

Referenties:

[1] Zie: “Rode ballonnen illustreren nood aan fiscale hervorming”, De Tijd 29 april 2022.

[2] Het Nieuwsblad 28 april 2022.

[3] Paul De Grauwe, professor aan de “London School of Economics”, stelt zelfs voor het tarief van de vennootschapsbelasting gedurende één jaar weer op 33% te brengen, dus voor alle rechtspersonen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, en ook op al hun winst. Het probleem met dergelijke eerder ideologische tariefverhogingen is dat zij de neiging vertonen het langer dan één jaar uit te houden… .

[4] C. ROUSSEAU, “Opinie. Investeren in de koopkracht van de werkende klasse”, Knack 29 april 2022.

[5] “Nationale Bank stuurt Van der Straeten terug naar af”, De Standaard 30 april – 1 mei 2022.

[6] Hand.Kamer 28 april 2022, CRIV 55 PLEN 176, 5.

[7] Parl.St.Kamer 2020-21, nr. 1621/001.

[8] “Het geld halen waar het zit leidt naar uw winkelkar”, De Standaard 30 april – 1 mei 2022.

[9] Zo stellen sommige economen zelfs nog nooit gehoord te hebben van het begrip “overwinst”, zie: “Ivan Van de Cloot: ‘Overwinst is populistisch journalistiek en politiek begrip’”, Doorbraak 1 mei 2022, waarin staat: “Ivan Van de Cloot, hoofdeconoom bij denktank Itinera, vindt de term in geen enkel handboek economie terug. Hij vindt het een vage term voor populistische communicatiedoeleinden. Veel van de bedoelde ‘overwinsten’ werden overigens door de overheid via onoordeelkundige steunmaatregelen en subsidies zelf geïnduceerd”.

[10] Reflections of a Financier, Londen, Hodder and Stoughton, 1921, 43.

[11] Zie onder andere: R.S. AVI-YONAH, “Taxes in the Time of Coronavirus: Is It Time to Revive the Excess Profits Tax?”, U. of Michigan Law & Econ. Research Paper No. 20-008.

[12] In 1975 werd nog een uitzonderlijke en tijdelijke solidariteitsbelasting ingevoerd van 4,80% op het uitzonderlijk gedeelte van de winst van vennootschappen behaald in het inkomstenjaar 1975 boven een referentiewinst van ook 6% van het kapitaal (SOL I). En in 1980 nog een bijkomende solidariteitsbelasting, zij het nu enkel ten laste van grote ondernemingen aan een tarief van 4% op de door hen tijdens het jaar 1979 behaalde uitzonderlijke winst (SOL II). Ook deze wetten waren complex, maar hielden geen verband met enige oorlogstoestand. Er werden in die wet ook vrijstellingen opgenomen bij het verrichten van bepaalde investeringen door een belastingpolichtige.

[13] Parl.St.Kamer 1950-51, nr. 661, 1.

[14] “Voorstel Vooruit treft niet elk bedrijf gelijk”, De Tijd 29 april 2022.

[15] Zie verder: D. DESCHRIJVER, Buitengewone en tijdelijke heffingen in de inkomstenbelastingen (1919-2020), Herentals, Knops Publishing, 2021, 52.

[16] Aldus Thomas Dermine, staatssecretaris voor Economische Relance, “’Uiteraard komt de discussie over de loonnorm terug’”, De Tijd 30 april 2022.

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.