Cassatie houdt vast aan soepele invulling voorafgaand verhoor door onderzoeksrechter cover

23 mei 2022 | Criminal Law

Cassatie houdt vast aan soepele invulling voorafgaand verhoor door onderzoeksrechter

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 23/05/2022 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

In een arrest van 3 mei 2022 heeft het Hof van Cassatie enkele verduidelijkingen aangebracht met betrekking tot de uitoefening van het zwijgrecht van de verdachte in het kader van het voorafgaand verhoor door de onderzoeksrechter. In lijn met zijn eerdere rechtspraak geeft het Hof een soepele invulling aan het begrip “voorafgaand verhoor”.[1]

Op grond van artikel 16, § 2 Wet Voorlopige Hechtenis is de onderzoeksrechter verplicht om een verdachte binnen de 48 uur na diens vrijheidsberoving te verhoren over de feiten die aan de beschuldiging ten grondslag liggen en die aanleiding kunnen geven tot de afgifte van een bevel tot aanhouding en diens opmerkingen te horen. Zonder dat verhoor moet de verdachte in vrijheid worden gesteld.

In casu voert de eiser aan dat de kamer van inbeschuldigingstelling ten onrechte heeft geoordeeld dat het door de onderzoeksrechter uitgevaardigde bevel tot aanhouding regelmatig was. De eiser meent dat er geen sprake was van een daadwerkelijke en nauwkeurige ondervraging. Ondanks de vermelding “verklaring: ik beroep me op mijn zwijgrecht” in het proces-verbaal van verhoor, werd aan de eiser immers geen enkele vraag gesteld. Volgens de eiser heeft de verdachte nochtans het recht om pas over de uitoefening van zijn zwijgrecht te beslissen nadat één of meerdere vragen zijn gesteld.

Het Hof van Cassatie geeft in de eerste plaats aan dat de voorafgaande ondervraging tot doel heeft de onderzoeksrechter in te lichten over het standpunt van de verdachte over de hem verweten feiten en aldus zijn recht van verdediging te waarborgen.

De wetgever heeft volgens het Hof niet nader bepaald hoe de voorafgaande ondervraging precies moet verlopen. Wel moet blijken dat de onderzoeksrechter de verdachte de gelegenheid heeft gegeven zijn opmerkingen te formuleren betreffende de hem verweten feiten.

Eerder heeft het Hof reeds geoordeeld dat het niet vereist is dat de onderzoeksrechter betreffende alle tenlasteleggingen aan de inverdenkinggestelde specifieke vragen stelt, of dat het verhoor het karakter aanneemt van een geleide ondervraging.[2]

Daarnaast stelt het Hof dat wanneer de verdachte, nadat de onderzoeksrechter hem heeft ingelicht over de feiten die aan de beschuldigingstelling ten grondslag liggen en hem kennis heeft gegeven van de mogelijkheid dat tegen hem een bevel tot aanhouding kan worden uitgevaardigd, dadelijk verklaart zich op zijn zwijgrecht te beroepen, daaruit volgt dat hij geen vragen wenst te beantwoorden betreffende de feiten die ten grondslag liggen aan de beschuldiging.

Het staat aan de verdachte, die in voorkomend geval de bijstand geniet van een raadsman, te beslissen over de uitoefening van zijn zwijgrecht. De uitoefening van dit zwijgrecht is volgens het Hof dus niet afhankelijk van het stellen van één of meer vragen betreffende de feiten die aan de beschuldiging ten grondslag liggen. De uitoefening door de verdachte van zijn zwijgrecht berooft hem bovendien niet van zijn recht om zelf of via zijn raadsman opmerkingen te formuleren over het verlenen van een bevel tot aanhouding en van het recht van de raadsman om opmerkingen te formuleren.

Laurens Claes – Ph.D. kandidaat en mandaatassistent materieel strafrecht Universiteit Antwerpen


Referenties

[1]Zie hierover: P. TERSAGO, “Cassatie viert teugels over verhoor door onderzoeksrechter”, De Juristenkrant 2020, afl. 405, 13.

[2]Cass. 14 januari 2020, P.20.0037.N., NC 2020, afl. 4, 354; Cass. 26 maart 2019, P.19.0265.N.

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.