Al twintig jaar ben ik rechter, en ik blijf dat de mooiste job ter wereld vinden. Het is een roeping, een passie, een levensopdracht. Elke dag opnieuw is het een voorrecht om van dichtbij te mogen bijdragen aan iets wat tegelijk concreet en fundamenteel is: rechtvaardigheid. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar het is vooral diepmenselijk. Rechter zijn betekent luisteren, wikken, begrijpen, maar ook beslissen. Niet vanuit macht, maar vanuit verantwoordelijkheid.
Al even lang geef ik ook les aan jonge juristen in spe. Ook dat is een droomjob, en eigenlijk een vorm van evenwicht. Wat ik in de rechtszaal leer over de mens, neem ik mee naar het leslokaal. Wat ik in de aula hoor van mijn studenten, houdt me scherp als magistraat. De combinatie van beide werelden is een voortdurende verrijking. In de ene context oefen ik gezag uit binnen regels, in de andere begeleid ik jonge mensen die die regels pas beginnen te ontdekken. In beide gevallen gaat het over hetzelfde: proberen te begrijpen wat rechtvaardigheid kan betekenen in de wereld van vandaag.
Aan het begin van dit academiejaar heb ik, in het kader van de werkcolleges Academisch en Juridisch Nederlands aan de eerste bachelor Rechten aan de Universiteit Antwerpen — waar ik als assistent 170 studenten begeleid — een eenvoudige vraag gesteld. Ik vroeg hen om mij een korte mail te sturen waarin ze uitlegden waarom zij voor de studie rechten hadden gekozen. Geen standaardmotivatiebrief, geen formeel document, gewoon een eerlijk antwoord in hun eigen woorden. Wat ik terugkreeg, overtrof mijn verwachtingen. Een aantal antwoorden was overduidelijk door artificiële intelligentie geschreven: keurig geformuleerd, foutloos, maar ook opvallend vlak en afstandelijk. Toch was het merendeel van de mails verrassend authentiek. Jongeren die hun twijfels durven tonen, die zoeken naar richting, die eerlijk schrijven dat ze nog niet precies weten wat recht nu eigenlijk is, maar het wel willen begrijpen. Die openheid trof me. Ik besloot om al die antwoorden te bewaren, te lezen en te analyseren. Wat daaruit naar voren kwam, is niet alleen interessant voor mij als docent, maar eigenlijk voor iedereen die met recht bezig is.

Er tekent zich namelijk een generatie af die fundamenteel anders naar het recht kijkt. De studenten van 2025 zijn niet langer gericht op prestige of zekerheid. Ze schrijven niet over macht, status of salaris. Ze schrijven over waarden, rechtvaardigheid en betekenis. Ze kiezen niet voor rechten omdat het “veel kansen biedt”, maar omdat ze iets willen begrijpen van de structuur van de samenleving. Ze willen weten hoe regels ontstaan, hoe ze werken en waarom ze soms falen. Ze willen, kortom, meepraten over de ordening van de wereld. Wat mij vooral opviel, is hoe vaak in die brieven het woord rechtvaardigheid voorkomt. Het is bijna een refrein. Studenten schrijven dat ze “een groot rechtvaardigheidsgevoel” hebben, dat ze “onrecht niet kunnen verdragen” of dat ze “iets willen doen dat ertoe doet”. Sommigen verwijzen naar actuele thema’s: ongelijkheid, discriminatie, klimaat, oorlog, mensenrechten. Ze doen dat meestal zonder slogans of activisme, eerder met een stille overtuiging dat recht een manier is om iets te herstellen wat scheef zit.
Ze voelen aan dat recht niet enkel een systeem van regels is, maar een menselijke poging om orde te brengen in complexiteit
Daarin herken ik iets hoopgevends. Deze jongeren vertrekken vanuit een morele intuïtie die het recht fundamenteel voedt. Ze voelen aan dat recht niet enkel een systeem van regels is, maar een menselijke poging om orde te brengen in complexiteit. Tegelijk is precies dat ook de plek waar de eerste teleurstelling dreigt. Want wie met dat idealisme aan de studie begint, botst vroeg of laat op de harde, technische realiteit van de rechtswetenschap: codex, structuur, doctrine, methodologie. Recht als taal, niet als gevoel. Die overgang van moreel engagement naar juridisch denken is niet gemakkelijk, en het is de plek waar de faculteit Rechten vandaag haar belangrijkste pedagogische opdracht heeft. Studenten moeten leren dat het recht niet minder menselijk wordt omdat het geordend is. Integendeel: het is precies de vorm die het mogelijk maakt dat rechtvaardigheid duurzaam kan bestaan. Regels zijn geen vijanden van empathie, ze zijn haar vertaling in een gemeenschappelijke taal.
Daarin ligt ook de rol van de individuele lesgever. We hoeven onze vakken niet te versoepelen of te ‘vermenselijken’ in de triviale zin van het woord, maar we moeten wel tonen waarom de inhoud ertoe doet. De meeste studenten aanvaarden dat een studie rechten moeilijk is. Wat ze moeilijker aanvaarden, is wanneer ze niet begrijpen waarom ze iets moeten leren. Een docent die één minuut per les stilstaat bij de vraag welke waarden, normen en doelen achter een regelsysteem schuilgaan, geeft betekenis aan abstractie. Wie uitlegt dat het verbintenissenrecht eigenlijk over vertrouwen gaat, dat het strafrecht draait om de grenzen van macht, of dat het publiek recht ons beschermt tegen willekeur, maakt van kennis plots iets levends. Wat ook opvalt in de mails, is dat studenten veel belang hechten aan nabijheid. Ze hopen op docenten die aanspreekbaar zijn, die inspireren, die de studie niet herleiden tot droge theorie. Dat is een moeilijke verwachting in een faculteit met grote groepen, maar geen onmogelijke. Nabijheid betekent niet altijd persoonlijk contact. Het kan ook pedagogische helderheid zijn: transparante evaluatie, duidelijke criteria, eerlijke feedback — dat zijn vormen van respect die studenten als mens serieus nemen.
In het algemeen kan men zeggen dat deze generatie niet vraagt om mildheid, maar om eerlijkheid. Ze wil uitgedaagd worden, maar binnen een kader dat zin heeft
In het algemeen kan men zeggen dat deze generatie niet vraagt om mildheid, maar om eerlijkheid. Ze wil uitgedaagd worden, maar binnen een kader dat zin heeft. Ze accepteert strengheid, zolang ze voelt dat ze daardoor groeit. Ze verwerpt autoriteit die louter op hiërarchie steunt, maar aanvaardt met gemak gezag dat op authenticiteit berust. Een docent die zichtbaar is als mens — die zijn passie deelt, die durft toegeven dat hij ooit ook worstelde met een moeilijk begrip — krijgt vanzelf geloofwaardigheid. Die menselijke dimensie wordt des te belangrijker in een tijd waarin artificiële intelligentie zich een plaats verovert in de juridische wereld. Wat we vandaag meemaken, is geen sciencefiction maar dagelijkse realiteit: AI kan rechterlijke uitspraken samenvatten, conclusies genereren, contracten controleren en zelfs uitspraken voorspellen. Juridisch-technisch is er nauwelijks nog iets wat een goed getraind algoritme niet kan. Het denkt sneller, vergeet niets en maakt geen rekenfouten.
En toch — hoe indrukwekkend dat ook is — kan AI niet begrijpen en niet voelen. Het kent de regel, maar niet de reden. Het herkent patronen, maar niet rechtvaardigheid. Het kan conclusies schrijven, maar het kan geen geweten hebben. Daar ligt precies het terrein waarop de mens, en dus de jurist, onvervangbaar blijft. De toekomst van het recht zal niet afhangen van wie het best de wet kan citeren, maar van wie het best kan uitleggen waarom die wet er is, en in een concreet geval al dan niet toedoet. De studenten die ik vandaag ontmoet, hebben dat intuïtief al begrepen. Ze schrijven over empathie, over communicatie, over luisteren. Ze gebruiken woorden als respect, verantwoordelijkheid, redelijkheid. Ze voelen dat menselijkheid geen bijkomstigheid is, maar de kern van juridische vorming. Dat morele bewustzijn is hun grootste sterkte, en tegelijk hun kwetsbaarheid. Ze leven in een wereld die razendsnel digitaliseert, die efficiëntie boven alles stelt, die emoties wantrouwt. Hun spontaniteit, hun verlangen naar betekenis, botst soms met de logica van systemen — zowel binnen als buiten de universiteit.
De taak van de lesgever is volgens mij daarom niet enkel kennisoverdracht, maar ook morele begeleiding. Niet in de moraliserende zin, maar in de zin van vorming tot verantwoordelijkheid. Studenten moeten leren dat het juridische denken zelf een ethische daad is: het vergt discipline, empathie en de bereidheid om te luisteren voordat men oordeelt. Een goede jurist kent niet alleen de regel, maar voelt ook aan wanneer toepassing zonder reflectie onrechtvaardig zou zijn. Daarbij moet de lesgever zich bewust blijven van een moeilijk evenwicht. Onderwijzen betekent niet dat men zijn eigen waarden of overtuigingen overdraagt. Het betekent studenten begeleiden in het kritisch bevragen van hun eigen waarden, oordelen en vooroordelen. Het is de kunst om het kritisch denkvermogen aan te scherpen zonder het eigen wereldbeeld op te leggen. Dat is wellicht het moeilijkste en meest kwetsbare deel van het lesgeven in de rechten: de voortdurende poging om ruimte te scheppen voor zelfreflectie, zonder die ruimte te vullen met eigen overtuigingen. Dat streven is nooit af, en misschien ook nooit helemaal haalbaar, maar precies daarom de moeite waard.
De confrontatie met artificiële intelligentie maakt dat heruitvinden van het onderwijs in de rechten onvermijdelijk. De meerwaarde van de menselijke jurist ligt niet in de output, maar in de interpretatie: in het vermogen om recht te verbinden met rechtvaardigheid. De jurist van de toekomst is niet degene die de meeste rechtsregels kent, maar degene die de betekenis van die regels kan uitleggen aan iemand die erdoor geraakt wordt. Daarom ben ik, ondanks alles, hoopvol. De jongeren die vandaag aan hun studie rechten beginnen, zijn niet naïef. Ze weten dat de wereld onzeker is, dat technologie machtig is, dat de toekomst van hun beroep niet vanzelfsprekend is. En toch kiezen ze ervoor. Niet uit berekening, maar uit overtuiging dat recht ertoe doet. Die keuze alleen al verdient respect.
Na het lezen van hun brieven ben ik vooral dankbaar. Dankbaar dat ik deel mag uitmaken van hun eerste stappen in het recht. Dankbaar dat ik mag getuige zijn van hun groei. En dankbaar dat ik, ondanks twintig jaar rechtspreken, nog elke dag iets leer van studenten die met frisse ogen naar de wereld kijken. Mijn persoonlijke besluit is eenvoudig: zolang er jonge mensen zijn die met open blik, met twijfel en met engagement het recht willen leren begrijpen, zolang er docenten zijn die hen met warmte, strengheid en zelfreflectie willen begeleiden, zolang er recht blijft dat meer is dan een algoritme — dan is er toekomst. Ik hoop dat ik nog vele jaren mag blijven lesgeven en recht mag blijven spreken. Want in die twee werelden — de klas en de rechtszaal — ontmoet ik telkens opnieuw dezelfde essentie: de mens die zoekt naar evenwicht tussen wat recht is en wat rechtvaardig voelt. En dat evenwicht, hoe fragiel ook, blijft de schoonste opdracht die er bestaat.µ
Pierre Thiriar – Deze bijdrage vertolkt louter de opinie van de auteur in eigen naam
Lees hier andere opiniestukken van Pierre Thiriar.
 
              






0 reacties