4 mei 2021 | Tax & Private equity

Arrest Cassatie 13 oktober 2020 keert bewijslast niet om

Door Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 04/05/2021 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Maandag 12 april 2021, verscheen in De Standaard het nieuwsartikel “Hof van Cassatie werpt fiscale bom naar zondaars”. Dit artikel opent met de bespreking van de strengere aanpak van belastingfraude (door middel van internationale gegevensuitwisseling, het UBO-register, het stopzetten van de mogelijkheden tot fiscale regularisatie…). In dit kader verwijst het artikel ook naar het arrest van het Hof van Cassatie van 13 oktober 2020.

De cassatieprocedure in kwestie betrof de bewijslast in witwaszaken. Volgens het artikel maakt dit arrest een einde aan het principe dat de strafrechter elke legale oorsprong van de vermogensvoordelen moet uitsluiten om tot een veroordeling over te gaan. Het arrest zou een “nieuwe wereld” doen ontstaan, waarbij de strafrechter zich mag baseren op vermoedens van feitelijke aard. De belastingplichtige zou zélf het bewijs moeten leveren dat zijn vermogen op orde is. De bewijslast die normaal bij het openbaar ministerie ligt, zou bijgevolg verschuiven naar belastingplichtige.

Dit artikel houdt echter een totaal verkeerde lezing in van het arrest van 13 oktober 2020. Het arrest brengt immers niet veel nieuws onder de zon (zie ook P. WAETERINCKX en R. VAN HERPE). Het Hof gaat gewoon na of het hof van beroep zijn beslissing afdoende heeft gemotiveerd. Het is vaste Cassatierechtspraak dat de strafrechter, om te veroordelen voor een witwasmisdrijf, steeds elke legale herkomst van de vermogensvoordelen moet uitsluiten. Hij kan daarvoor echter perfect feitelijke vermoedens in acht nemen (§ 4 van het arrest). Het Hof van Cassatie gaat enkel na of hij uit de feiten geen gevolgen trekt die daarmee in geen enkel verband staan of die op grond daarvan onmogelijk te verantwoorden zijn (§5 van het arrest). In casu betrof het de veronderstelling dat de belastingplichtige een gedeelte van zijn huurinkomsten zou moeten hebben aangewend om in zijn levensonderhoud te voorzien. Terecht oordeelt het Hof van Cassatie dat de appelrechters hiermee rekening konden houden bij hun beoordeling.

Hoewel het arrest dus gewoon een toepassing is van de vrijheid van bewijs in het strafrecht, leidt de journalist van het artikel in De Standaard – met een zeer spectaculaire titel dan nog – hieruit af dat de belastingplichtige plots zélf het bewijs moet leveren dat zijn vermogen op orde is. Wie bijgevolg geen oude bankrekeninguittreksels meer heeft, aangezien banken ze niet langer dan 10 jaar dienen bij te houden, zou met een probleem zitten, zo staat er te lezen.

Dergelijke gevolgtrekking uit het arrest van 13 oktober 2020 is echter geheel onterecht. Uit geen enkele overweging van het arrest volgt dat de bewijslast in het kader van de strafrechtelijke vervolging van witwasmisdrijven voortaan bij de belastingplichtige zou liggen. Het is bovendien belangrijk te benadrukken dat de context van het arrest niet eens fiscaal is. Van een “fiscale bom” is dan ook geen sprake. Het arrest betreft louter de appreciatie van feitelijke vermoedens in het strafrecht. Het verandert niets aan de fiscale en strafrechtelijke gevolgen voor een belastingplichtige die over niet-rechtgezette/niet-aangegeven vermogensvoordelen beschikt.

Hierbij merken wij tot slot en voor de volledigheid op dat de bewijslast ten overstaan van de strafrechter volledig anders is dan ten overstaan van het Contactpunt regularisaties (CPR) die een zeer strikte interpretatie hanteert van de wet van 21 juli 2016. Het blijft de vaste regel in het strafrecht dat de twijfel geldt in het voordeel van de verdachte, terwijl de bewijslast in het kader van een regularisatieprocedure volgens die door het CPR gehanteerde interpretatie wél omgekeerd wordt en dus de facto – binnen het kader van die procedure – bij de aangever ligt (zie daarover het vonnis in eerste aanleg Brussel van 19 maart 2021, Rolnummer 2019/2710/A, nog niet gepubliceerd).

In een tweede herziene versie van dit artikel in De Standaard werd de kritiek die wij in dit artikel formuleren kort weergegeven (op onze site eerder verschenen op 12 april 2021).

Voor verdere vragen aarzel niet ons te contacteren.

Gerd D. Goyvaerts – Partner Tiberghien

Ana Laura Claes – Associate Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.