De voorbije maanden werden er vele, soms verhitte debatten gevoerd over de invulling van het begrip toestemming in het seksueel strafrecht. Aanleiding waren uiteenlopende uitspraken inzake verkrachting waarbij alcohol een belangrijke factor speelde bij de totstandkoming van de feiten. Eén en ander werd bijkomend gecompliceerd door het feit dat zowel verdachte als slachtoffer alcohol hadden genuttigd, zodat de vraag rees wie nog in staat was om toestemming te geven tot wat.
Onmiskenbaar een stap voorwaarts
Met het opnemen in het Strafwetboek zelf, van een definitie van toestemming met betrekking tot het seksueel zelfbeschikkingsrecht, werd onmiskenbaar een stap voorwaarts gezet: een aantal discussiepunten werden uitgeklaard. Zo expliciteerde de wetgever dat toestemming niet kan worden afgeleid uit de loutere ontstentenis van verweer van het slachtoffer. Daarnaast werd er onder meer bepaald dat er geen sprake is van toestemming “wanneer de seksuele handeling is gepleegd door gebruik te maken van de kwetsbare toestand van het slachtoffer ten gevolge van onder meer angst, invloed van alcohol, verdovende middelen, psychotrope stoffen of enige andere substantie met een soortgelijke uitwerking, een ziekte of een handicapsituatie, waardoor de vrije wil is aangetast.” (art. 417/5 Sw.).
Zo kan er onder meer geen sprake zijn van toestemming in geval van bedreigingen of geweld, of wanneer het slachtoffer bewusteloos is of slaapt.
Met deze definitie zocht men een oplossing voor de ongewenste situatie waarbij verdachten vrijuit gingen omdat onvoldoende kon worden aangetoond dat het slachtoffer zich had verzet tegen de seksuele handelingen. De wetgever sloot ook een aantal omstandigheden uitdrukkelijk uit. Zo kan er onder meer geen sprake zijn van toestemming in geval van bedreigingen of geweld, of wanneer het slachtoffer bewusteloos is of slaapt. In het algemeen kan gesteld worden dat de huidige bepalingen meer aansluiting vinden bij een moderne en maatschappelijk aanvaarde invulling van seksuele misdrijven. Huidige bijdrage vormt dan ook geen oproep om terug te keren naar de vroegere situatie.
Alcohol en toestemming: een toxische combinatie
De situatie wordt evenwel delicater wanneer er alcohol in het spel is. Alcohol beïnvloedt uiteraard de mate waarin een toestemming “volwaardig” kan zijn. Het wordt bovendien nog complexer wanneer zowel verdachte als slachtoffer alcohol hebben genuttigd. Quid in geval van seksuele handelingen waarbij beide betrokkenen te veel gedronken hadden om volwaardig toestemming te kunnen verlenen? Zijn beide dan slachtoffer van elkaars verkrachting? Dit lijkt geenszins de bedoeling te kunnen zijn.
Aangaande de verdachte kan gesteld worden dat het gebruik van alcohol niet in diens voordeel kan aangewend worden met betrekking tot de schuldvraag. Men kiest er immers zelf bewust voor om alcohol te consumeren, zodat dit niet “als excuus” kan gelden voor het plegen van misdrijven. Indien dit wel zou aanvaard worden, zouden verdachten van verkrachting overigens steeds claimen gedronken te hebben, hetgeen al te gemakkelijk zou zijn. Deze theorie is reeds geruime tijd gekend in het verkeersrecht.
Een slachtoffer van verkrachting niet kan verweten worden alcohol te hebben gedronken
Maar deze theorie kan niet toegepast worden op slachtoffers. Alcohol consumeren op zich maakt immers geen misdrijf uit, zodat een slachtoffer van verkrachting niet kan verweten worden alcohol te hebben gedronken, wat een fundamenteel onderscheid vormt met de bestuurder inzake verkeer. Een vorm van risico-aanvaarding in hoofde van het slachtoffer weerhouden in geval van alcoholgebruik lijkt misplaatst: het drinken van alcohol kan nooit een vrijgeleide inhouden voor anderen tot het plegen van ongewenste seksuele handelingen. De gevaren voor victimblaming lijken in deze redenering bovendien onaanvaardbaar groot.
Niettemin lijkt het huidig wettelijk kader onbevredigend nu het duidelijk is dat het op zeer gespannen voet kan komen te staan met enkele fundamentele basisprincipes uit het strafrecht, met name het vermoeden van onschuld en het principe dat het niet aan de verdachte toekomt om zijn onschuld te bewijzen. De verdachte lijkt nu immers te moeten bewijzen dat er een volwaardige toestemming van het slachtoffer was, hetgeen in bepaalde gevallen een onmogelijke opdracht is. De vraag rijst daarnaast hoe de verdachte kennis kan hebben van de graad van dronkenschap in hoofde van het slachtoffer opdat diens toestemming niet als volwaardig kan worden beschouwd. Om tot een oplossing te komen voor deze vragen, is het eerst nuttig om terug te keren tot de essentie van het strafrecht.
Het strafrecht: de focus noodgedwongen op de verdachte
Typisch voor ons strafrechtelijk systeem is dat de focus ligt op de zoektocht naar de mogelijke dader. Wanneer een misdrijf wordt gepleegd, neemt de overheid de taak op zich om de dader op te sporen en desgevallend te straffen. Dit maakt de essentie uit van het strafrecht en de conceptie ervan ademt dit logischerwijze uit door al haar poriën. Een strafrechtelijk geschil wordt doorgaans dan ook gedomineerd door het debat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Fundamentele basisprincipes zoals het vermoeden van onschuld en het hele arsenaal aan rechten van verdediging zijn gestoeld op de verhouding tussen de private burger enerzijds en de onderzoekende overheid anderzijds. Het wetboek van strafvordering bevat in essentie weinig anders de regels waaraan de overheid zich moet houden in haar zoektocht naar de daders van misdrijven.
Opmerkelijk is wel het gegeven dat de rol van het slachtoffer uiterst marginaal is geworden. De rol van het slachtoffer als burgerlijke partij beperkt zich met name tot het vorderen van een schadevergoeding die veroorzaakt werd door het gepleegde misdrijf. Deze situatie kan op zich het voorwerp uitmaken van discussie, doch dit is voer voor een ander, evenzeer boeiend debat.
Een strafrechtelijke uitspraak houdt echter in de eerste plaats een maatschappelijke beoordeling in van de gedraging van de verdachte, veel meer dan dat het een antwoord zoekt op de vraag wat diezelfde feiten hebben betekend voor het slachtoffer. Middels het strafrecht spreekt de rechter zich namens de samenleving uit over het gedrag van de verdachte, hetgeen niet altijd hoeft samen te vallen met een erkenning van het leed van het slachtoffer. Het strafrecht zal in bepaalde gevallen, gezien haar conceptie, nooit de genoegdoening kunnen verschaffen aan slachtoffers waarop zij nochtans recht hebben. Dit zal evenwel moeten plaatsvinden op andere manieren, buiten het strafrecht om.
Het gebruik van de kwetsbare toestand: cruciaal beoordelingsonderdeel
Met in het achterhoofd het besef dat het strafrecht zich noodgedwongen richt op de persoon van de verdachte, kan ook in het huidige, nieuwe wettelijk kader een oplossing gevonden worden voor bepaalde van de hierboven aangehaalde tekortkomingen. In de zoektocht naar het antwoord op de vraag of er sprake is van een volwaardige toestemming van het slachtoffer, zal in het geval van gebruik van alcohol – waarvan terecht aangenomen wordt dat het de mogelijkheid tot een volwaardige toestemming kan aantasten – de focus evenzeer moeten komen op de vraag of de verdachte gebruik heeft gemaakt van die kwetsbare toestand om de seksuele handelingen te kunnen plegen.
Het is immers uitsluitend indien er gebruik gemaakt wordt van de kwetsbare toestand van het slachtoffer dat er geen sprake kan zijn van toestemming. De wet stelt wat deze passage betreft letterlijk: “Toestemming is er niet wanneer de seksuele handeling is gepleegd door gebruik te maken van de kwetsbare toestand van het slachtoffer […]” (eigen onderlijning).
Uit bovenstaande blijkt dat onderzocht moet worden of er in hoofde van de verdachte gebruik gemaakt werd van de kwetsbare toestand van het slachtoffer. Voorgaande valt te begrijpen als misbruik in hoofde van de verdachte nu het gebruik maken van de kwetsbare toestand van het slachtoffer om seksuele handelingen te kunnen stellen niet anders dan als een vorm van misbruik kan beschouwd worden. Dit lijkt ook logisch nu de essentie van het misdrijf verkrachting erin bestaat dat men seksueel misbruik maakt van een ander.
De vaak geopperde vraag of men nog – zonder zich schuldig te maken aan het misdrijf van verkrachting – seksuele betrekkingen mag hebben met iemand die veel gedronken heeft, moet dan ook positief beantwoord worden. Cruciaal is het gegeven of de verdachte – met betrekking tot het aspect alcohol – gebruik heeft gemaakt van deze toestand om tot seksuele betrekkingen te komen. Om schuldig te zijn aan het misdrijf verkrachting zal dus bewezen moeten worden dat er sprake is van de afwezigheid van een volwaardige toestemming, hetgeen niet louter kan afgeleid worden uit het feit dat het slachtoffer veel gedronken had.
Bovenstaande vormt een garantie tegen mogelijk onrechtvaardige beoordelingen waarbij verdachten al te snel schuldig zouden bevonden worden aan het misdrijf verkrachting, zonder dat bewezen werd dat het slachtoffer dermate dronken was dat er geen toestemming mogelijk was of zonder dat bewezen werd dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de dronkenschap van het slachtoffer om tot seksuele betrekkingen te kunnen komen. Op deze wijze kunnen de nieuwe wettelijke bepalingen verzoend worden met de fundamentele principes van het strafrecht.
Niet alle maatschappelijke problemen kunnen worden opgelost, en al helemaal niet door het strafrecht
De grenzen van het strafrecht
Ondanks voorgaande moet er afsluitend worden gewezen op de grenzen van het strafrecht. Niet alle maatschappelijke problemen kunnen worden opgelost, en al helemaal niet door het strafrecht. Vaak wordt gesteld dat de juridische waarheid enerzijds en de concrete realiteit anderzijds mijlenver uit elkaar kunnen liggen. Deze uitspraak is meer dan een boutade alleen. Het is onmiskenbaar zo dat de realiteit vaak oneindig veel genuanceerder is dan een juridische uitspraak ooit zal kunnen vatten.
Een deel van de oorzaak hiervoor is gelegen in het feit dat het strafrecht met betrekking tot de schuldvraag denkt in zwart-wit termen. Een verdachte is schuldig of hij is het niet. Hij kan niet een beetje schuldig zijn. In realiteit kan eenzelfde feitencomplex echter tot een verschillende beoordeling leiden, afhankelijk van de invalshoek van waaruit men de zaken bekijkt. In het geval van feiten van verkrachting is het perfect mogelijk om te oordelen dat er vanuit het standpunt van de verdachte geen sprake is van verkrachting wegens het totaal gebrek aan intentie om misbruik te maken van iemand anders seksuele integriteit en de onmogelijkheid om kennis te hebben van het werkelijke gebrek aan toestemming van de zijde van het slachtoffer, en anderzijds vanuit het standpunt van het slachtoffer te oordelen dat er wel sprake is van verkrachting omdat er geen sprake was van een volwaardige toestemming. Iemand kan zich oprecht en zelfs terecht misbruikt voelen, zonder dat de “dader” hem of haar daadwerkelijk heeft willen misbruiken.
Het strafrecht vermag deze nuancering (nog?) niet. In die omstandigheden moet de voorkeur evenwel uitgaan naar de primauteit van het vermoeden van onschuld en het principe dat een verdachte niet verplicht kan worden zijn onschuld te bewijzen. Het strafrecht beoogt immers in de eerste plaats een beoordeling van de gedraging van de verdachte, meer dan dat het erkenning zoekt voor het leed van het slachtoffer. Voorgaande betekent evenwel niet dat er geen enkele maatschappelijke reactie kan zijn ten behoeve van het slachtoffer, maar dit zal (vooralsnog) buiten het bestek van het strafrecht dienen te gebeuren. Zoals aangehaald, kunnen niet alle maatschappelijke problemen door het strafrecht opgelost worden. Het is hoog tijd dat men er realistische verwachtingen ten aanzien van het strafrecht op nahoudt, zo niet zal de samenleving steeds vaker en steeds meer in haar teleurgesteld zijn, met alle gevolgen van dien.
0 reacties