Fleer op één. In Fleer op één reflecteert elke eerste van de maand een gerenommeerd rechtsdenker over justitie in België en daarbuiten. Prof. dr. Frank Fleerackers, hoogleraar Rechtsdenken aan de KULeuven, verwoordt verbatim het recht van de filosoof. Deze maand over de dwangloze dwang van het betere argument.
De fictie van het betere argument
In een ideële samenleving met homogene, eenvormige moraal, rusten recht en rechtsregels op een gezamenlijke onderhuid, waarbij de rechtsnormen van de samenleving terugvallen op de onderliggende waarden. In die samenleving worden geen moorden gepleegd, niet zozeer uit specifiek rechtsbewustzijn, doch veeleer omwille van de morele norm: “gij zult niet doden”. De basis van dergelijk moreel bewustzijn is dus het uitgangspunt dat als de samenleving homogeen is, met een eenvormige, morele onderhuid, het eraan verbonden rechtssysteem ook beter werkt en effectiever is. Zulk recht verwijst immers rechtstreeks naar de gedeelde moraal.
Wij hebben onze burgers opgevoed tot het koesteren van eigen overtuigingen, maar zitten nu met de vraag hoe we die burgers, die individuen, die atomen kunnen doen samenleven
Maar quid indien we in een samenleving leven waarin we niet alleen onze eigen overtuigingen hébben, maar ook worden aangezet tot het beleven en vervolgens koesteren ervan? En quid indien we aldus de overtuiging koesteren onze eigen overtuigingen te mogen en moeten beléven? In dergelijke postmoderne samenleving bestaat als dusdanig geen objectieve waarheid meer, noch dito waarden. Dan geldt eenieders overtuiging als eenieders waarheid en waarde. Op dit vlak schuilt het stringente probleem. Wij hebben onze burgers opgevoed tot het koesteren van eigen overtuigingen, maar zitten nu met de vraag hoe we die burgers, die individuen, die atomen kunnen doen samenleven. We zitten vooral met de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat ze elkaar niet naar het leven staan, gedreven door een eigen overtuiging. In het kader van de maatschappelijke onvrede wordt vaak verwezen naar The Clash of Civilizations van Harvard-academicus Samuel Huntington. Juister zou zijn te verwijzen naar een clash of convictions[1], vermits verschillen van overtuigingen tot intermenselijke geschillen en conflicten leiden, waarvoor in de samenleving soelaas wordt gezocht.
De constructie of reconstructie van een homogene morele onderhuid, bijvoorbeeld via geloofsindoctrinatie, is voor de Verlichtingsdenker noodzakelijk een absurditeit. We leven niet meer in een wereld waarin we kunnen of moeten ijveren voor een éénvormige morele onderhuid, zij het religie. Sinds de Verlichting wordt in het denken opnieuw en met aandrang gewezen op de reddende ratio of rede en op de menselijke capaciteit tot redelijkheid. Rechtsfilosofen, politieke filosofen zoals John Rawls en Jürgen Habermas, pleiten dan voor logos of menselijke rede, eenvoudig verwoordend wat Immanuel Kant als gebod voorstelde: “doe niet aan anderen, wat u niet wenst dat anderen aan u doen”. Zeer redelijk, is het niet? En toch blijft de vraag of de rede sterk genoeg is om ervoor te zorgen dat we elkaar tolerant bejegenen.
En dan blijkt de dwangloze dwang van het betere argument, zoals Habermas de invloed van de heilzame en universele rede omschreef, gestoeld op de menselijke gave tot redelijke erkenning, niets meer dan fictie
Is de rede, de ratio, de menselijke capaciteit tot redelijkheid sterk genoeg om de effectiviteit van het recht en van de rechtsregels te bewerkstelligen? Kunnen wij de naleving van onze juridische normen stoelen op die rede, zonder eenvormige morele onderhuid? Is de menselijke rede, de rede die ervoor zorgt dat wij elkaar normen durven opleggen en doen naleven, sterk genoeg om de naleving van recht en gedragsregels te verzekeren? Volstaat een verwijzing naar de rede als menselijke capaciteit om de verliezende minderheid in een samenleving de regels van een winnende meerderheid te laten aanvaarden? Volstaat het om de in het zand bijtende parlementaire oppositie erop te wijzen dat de stoelen ooit omgewisseld worden? Volstaat het om de veroordeelde partij in een rechtszaak erop te wijzen dat rede en redelijkheid uiteindelijk tot een alles omvattende rechtvaardigheid en rechtszekerheid zullen leiden? Wanneer we elkaar aanspreken en verwijzen naar de menselijke redelijkheid opdat we goed en in rede zouden samenleven, dan doen we dat vanuit een eigen visie op die rede en op de ratio die we de ander willen opleggen. Dan doen we dat inderdaad vanuit de eigen overtuiging. Zodra een specifiek thema de mens ten volle raakt, is dé rede vaak zoek en kunnen mensen de eigen overtuiging niet terzijde schuiven tot meerdere eer en glorie van diezelfde ratio. De eigen overtuiging verwordt dan tot de eigen rede. En dan blijkt de dwangloze dwang van het betere argument, zoals Habermas de invloed van de heilzame en universele rede omschreef, gestoeld op de menselijke gave tot redelijke erkenning, niets meer dan fictie.
Lees hier meer reflecties van professor Fleerackers.
0 reacties