Wat als ... je ouder niet meer in staat is om alleen te wonen, maar dat zelf niet inziet? 1
Wat als je vreest dat je pensioen later ontoereikend zal zijn?

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 13/07/2016 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Tegenwoordig is de kans groot dat je niet enkel op je pensioen zal kunnen rekenen om bijvoorbeeld een comfortabel verblijf in een woonzorgcentrum te kunnen betalen. Het is dus belangrijk dat je een financieel toekomstplan opstelt, zodat je kan inschatten hoeveel je nog nodig zal hebben van je eigen middelen. Financial planner Jo Stremersch licht toe hoe je daaraan begint:

Gerard werkt als zelfstandige en weet dat hij later niet van een groot pensioen zal kunnen genieten. Hij vraagt zich af hoe hij dat pensioen kan aanvullen om er zeker van te zijn dat hij zijn eventuele verblijf in een woonzorgcentrum zal kunnen betalen.

Als je je pensioenleeftijd nadert, is dat dikwijls het moment bij uitstek om je financiën nog eens onder de loep te nemen en een persoonlijk financieel plan op te maken voor de laatste fase van je leven. Die fase kan je nog heel wat mooie gelegenheden bieden (reizen, activiteiten met je kleinkinderen, …), maar helaas ook minder mooie (ziekte, dementie, … ). Als je daarenboven weet dat je per maand voor een verblijf in een rusthuis of woonzorgcentrum in Vlaanderen gemiddeld ongeveer 1457 euro betaalt en het gemiddelde pensioen voor een Vlaamse gepensioneerde 1107 bedraagt, dan is het overduidelijk dat de meesten onder ons niet alleen op hun pensioen kunnen vertrouwen om hun oude dag comfortabel door te brengen. Hoe bepaal je wat je hier financieel voor moet voorzien? Die vraag kun je bij de opmaak van je financieel toekomstplan niet uit de weg gaan. Bovendien vormt de inschatting ervan de basis van wat je aan de volgende generatie kunt nalaten of schenken.

Hoe begin je hieraan? Eerst maak je een overzicht van je bezittingen en de daarbij horende kosten(exploitatiekosten, onderhoud, tuinier, …). Je vermogen inventariseren lijkt op het eerste gezicht een vrij eenvoudig gegeven, maar de praktijk leert ons dat dit vaak niet zo is. Slechts enkelen onder ons zijn zo goed georganiseerd dat hun hele vermogensinventaris zich op één centrale plaats bevindt. Doorheen je leven bouw je een vermogen op via vastgoed, verzekeringen, vennootschappen, beleggingen of kunst. Een degelijke vermogensstaat opmaken leert je veel over de samenstelling van je vermogen, geeft je inzicht in de jaarlijkse vermogensaanwas en de mate waarin je vermogen die zelf voortbrengt of het afhankelijk is van inkomsten uit arbeid.

Daarna schat je hoeveel geldmiddelen je nodig zult hebben om de laatste fase van je leven te financieren. Maar ook de verplichte uitgaven en de courante uitgaven (voeding, cultuur, gezondheid, vervoer, …) moet je in kaart brengen. Die budgettering is belangrijk om te kunnen bepalen welk kapitaal je aan de kant moet leggen om al je uitgaven te kunnen bekostigen. Dat hangt uiteraard ook van de levensstandaard af die je op lange termijn wenst aan te houden, hoe lang die termijn is, wat je wilt nalaten aan je erfgenamen en de beleggingsmix die je hebt gekozen voor je vermogen. Je moet hierbij goed beseffen dat zowel een lange periode veilig willen stellen (bijvoorbeeld van de leeftijd van 60 tot 100 jaar), als een grote stabiliteit in het aanvullend inkomen naast het wettelijk pensioen willen verzekeren (door voor een veilige beleggingsstrategie te kiezen), ertoe zullen leiden om grote kapitalen aan de kant te leggen – tenzij je bereid bent om je erfgenamen eventueel niets na te laten.

We verduidelijken dit met een voorbeeld. Stel dat je een bijkomend geïndexeerd inkomen wilt van 30.000 euro per jaar. De periode waar je het aanvullend inkomen voor wenst te voorzien is van 60 tot 80 jaar of van 60 tot 100 jaar. De reële opbrengstvoet kan 1, 2 of 3 procent bedragen. Met reële  opbrengstvoet bedoelen we: na aftrek van inflatie of gecorrigeerd voor koopkrachtverlies. Van een opbrengst van 3 procent houd je bij een inflatie van 2 procent nog slechts 1 procent over.

Je merkt dat je voor een periode van 40 jaar aanmerkelijk meer kapitaal opzij moet leggen. De levensfase na de leeftijd van 80 jaar is vaak die periode waarin je een aanvullend inkomen nodig hebt voor je verzorging. Als we het verschil berekenen inzake het extra benodigde kapitaal na de leeftijd van 80 jaar, dan krijgen we een bedrag tussen 450.000 en 250.000 euro aan kapitaal, afhankelijk van het feit of je tegen 1 procent dan wel tegen 3 procent belegt. Als je denkt dat de kosten voor je levenswijze en je verzorging meer dan 30.000 euro per jaar zullen bedragen, voorzie je het best een bijkomend kapitaal. Het is belangrijk om dit te beseffen zodat je niet al te voortvarend begint te schenken. Een voldoende buffer voorzien om de kosten voor je verzorging op te vangen, vormt hier vaak een terechte rem voor.

Aandachtspunt
Voordat je aan je successieplanning begint, is een grondige financiële planning noodzakelijk omdat je zo perfect kunt berekenen hoeveel middelen je zelf nog nodig zult hebben voor je oude dag. Te snel en te veel weggeven kan namelijk nefaste gevolgen hebben

Hoe je aanvullende inkomstenstromen kunt genereren om zo je pensioen aan te vullen, lees je in het boek Financiële zorgvragen, in goede en kwade dagen bij Aanvullende inkomsten, pagina’s 265-280.

Het kan natuurlijk ook gebeuren dat je geen middelen opzij hebt kunnen leggen. Als je pensioen ontoereikend is om je verblijf in een woonzorgcentrum te betalen, kun je een beroep doen op het OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn) van de gemeente waar je was ingeschreven voor je opname in het centrum. Het OCMW start dan een procedure op die eerst nagaat of je inderdaad over onvoldoende middelen beschikt. Dat houdt dus in dat er een vermogensonderzoek komt om een beeld te hebben van je budgettaire situatie. Als je nog over spaargeld of beleggingen beschikt, verplicht het OCMW je ertoe om die eerst aan te spreken voor je verblijfskosten. Je moet het OCMW ook toestemming verlenen om bij de diverse banken informatie na te trekken. Eventueel kan de ontvanger van het OCMW ook de rol van ‘rentmeester’ op zich nemen. Je geeft je roerende bezittingen dan bij de ontvanger in bewaring. Die zal ze dan als een goede huisvader beheren (zie Aanvullend inkomen, pagina 265) en instaan voor de financiële regeling van de verblijfskosten.

Heb je geen roerende bezittingen meer of zijn die ontoereikend, dan past het OCMW het verschil bij. De dienst kan dat geld wel recupereren bij je onderhoudsplichtigen. Het OCMW heeft niet alleen het recht, maar vaak ook de plicht om het onderhoudsgeld bij de onderhoudsplichtigen te vorderen. Dat is bijvoorbeeld het geval als het om een (ex-)echtgenoot gaat. Voor de ex-echtgenoot is de onderhoudsplicht weliswaar beperkt tot het bedrag van het onderhoudsgeld dat in de echtscheidingsovereenkomst is overeengekomen, of het bedrag dat de rechter heeft opgelegd. Heb je kinderen, dan moet het OCMW ook bij hen vorderen, elk voor een gelijk deel. Die invordering hangt wel af van de financiële draagkracht van de kinderen. Als een van je kinderen een belastbaar inkomen heeft van minder dan 22.012 euro (verhoogd met 3082 euro per persoon ten laste), dan kan het OCMW niets terugvorderen. Er wordt ook geen rekening gehouden met de onroerende inkomsten als het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen ervan minder dan 2000 euro bedraagt. Bovendien moet elk kind niet meer betalen dan het kindsdeel. Dat berekent het OCMW door de aanvulling van de dienst (de kost van het verblijf verminderd met de inkomsten van de ouder) te delen door het aantal kinderen. De kosten die je kinderen moeten betalen, zijn wel voor 80 procent fiscaal aftrekbaar als betaalde onderhoudsuitkeringen. Een derde categorie onderhoudsplichtigen zijn je kleinkinderen, maar in de praktijk vordert het OCMW bijna nooit bij hen terug.

Om misbruiken tegen te gaan, hanteert de overheid een mechanisme dat controleert of je jezelf niet snel onvermogend hebt gemaakt ten voordele van je onderhoudsplichtigen voordat je naar het woonzorgcentrum gaat. De termijn daarvoor bedraagt vijf jaar. Als je binnen een periode van vijf jaar voor je opname in het woonzorgcentrum bijvoorbeeld een eigendom hebt verkocht, dan kan het OCMW de verkoopopbrengst terugvorderen.

Het gemeentebestuur kan om diverse redenen toch beslissen dat het OCMW niets terugvordert bij de onderhoudsplichtigen. Dat hangt af van de gemeente waar je bent gedomicilieerd. Sommige gemeenten vorderen niet terug, andere doen het juist wel.

Het OCMW kan ook beslissen om de onderhoudsplichtigen op billijkheidsgronden vrij te stellen van hun bijdrage. Die kunnen te maken hebben met het feit dat de relatie tussen de ouder en de onderhoudsplichtige vertroebeld is of niet meer bestaat, of met de gezondheidstoestand van de onderhoudsplichtige. Als het OCMW na het sociaal onderzoek beslist om de onderhoudsplichtigen te laten bijdragen, brengt de dienst hen daar binnen acht dagen na deze beslissing van op de hoogte. De beslissing moet de volgende aanduidingen bevatten:

  1. de wettelijke bepalingen waarop de terugvordering gebaseerd is;
  2. de berekeningswijze van het teruggevorderde bedrag;
  3. de mogelijkheid voor het OCMW om van de terugvordering af te zien wegens billijkheidsredenen en de procedure die hiervoor moet worden gevolgd;
  4. de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen;
  5. de mogelijkheid om een voorstel van onderhoudsbijdrage voor te leggen.

De onderhoudsplichtige kan binnen een periode van dertig dagen nadat de beslissing is verzonden, vragen om van de terugvordering af te zien, of een gemotiveerd voorstel tot terugbetaling in schijven indienen, of een voorstel van onderhoudsbijdrage voorleggen. In dat geval moet het OCMW binnen een periode van dertig dagen nadat het verzoek is ingediend, een nieuwe beslissing nemen en die weer binnen acht dagen aan de onderhoudsplichtige meedelen. Als de onderhoudsplichtige niet reageert binnen de periode van dertig dagen na de verzending, en het verschuldigde bedrag niet betaalt, dan zendt het OCMW een herinneringsbrief met de aanmaning binnen de twee weken te betalen. Gebeurt dat ook weer niet, dan gaat de OCMW-ontvanger over tot een invordering via de gerechtelijke weg.

Meer lezen? U kan het boek hier bestellen
Screen Shot 2016-07-11 at 12.16.21

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.