Jubel ging in gesprek met Dirk Deschrijver, auteur van het boek Inkomstenbelastingen 1919-2020. Buitengewone en tijdelijke heffingen. We legden hem enkele prangende vragen voor.

Al vanaf 1946 werden in de repressiewetgeving de eerste bakens gezet van een vrijlatings- en strafverminderingsbeleid.  Was zulke versoepeling ook in de oorlogsheffingen van na de Tweede Wereldoorlog merkbaar?

In de wetten van 1945 werd al een beperkter fiscaal inkomstenbegrip gebruikt dan in het eerdere wetsontwerp van Gutt. In het eerdere ontwerp ging het om een verregaande vermogensaanwasbelasting. Men vergeleek het vermogen van de mensen voor en na de oorlog en de groei van dit vermogen zou belast worden. Ongeacht van waar dit kwam. De fiscus had ook een goed zicht op de vermogens van de burgers door de Operatie Gutt (waarbij iedereen zijn oud geld had moeten omwisselen tegen nieuwe biljetten). Dit ontwerp is zo nooit wet geworden. De uiteindelijk wet die er wel gekomen is, was fel afgezwakt.

Ook in de jaren vijftig kwamen er verdere versoepelingen. De oorlogsheffing van 100 % was niet van toepassing als je als ondernemer was opgeëist door de bezetter om te leveren aan de Duitsers. Natuurlijk vond iedereen dat hij was ‘opgeëist’. In 1953 werden de onduidelijkheden rondom dit begrip ‘opeising’ wettelijk verduidelijkt. Dit was vooral bedoeld om kleine zelfstandigheden te ontzien.

Meer video’s van Dirk Deschrijver zien?

Hoever in de tijd gaan buitengewone heffingen terug?

Over morele en financiële belastingen