“De wet-Peeters geeft werknemers […] het recht om bij overmacht en dringende persoonlijke redenen thuis te werken”, maar “slechts 36 procent van de werkgevers [laat] het toe”, schrijft Pascal Sertyn in De Standaard (maandag 7 mei 2018, p. 20-21; bekijk hier het krantenartikel).
Zijn 64 procent van de werkgevers dan in overtreding en kunnen zij daarvoor worden bestraft?
Vraagt…
Neen. De werknemers hebben helemaal niet het recht om thuis te werken als zij dat niet met hun werkgever zijn overeengekomen. Ook niet bij overmacht of wegens dringende persoonlijke redenen.
Weliswaar bepaalt de Wet Werkbaar en Wendbaar Werk: “De werknemer kan aanspraak maken op occasioneel telewerk omwille van overmacht of persoonlijke redenen” (art. 26, § 1, wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk). En weliswaar definieert de Dikke Van Dale aanspraak als “het recht om te eisen”. Maar Peeters is Van Dale niet. Bij hem betekent die uitdrukking iets anders: niets.
Maar gij zult niet (noodzakelijk) krijgen
Inderdaad, de volgende paragraaf van de wet zegt dat de werkgever “die niet kan ingaan op deze aanvraag” de werknemer schriftelijk en zo snel mogelijk op de hoogte moet brengen van de redenen (art. 26, § 2). De werkgever kan met andere woorden weigeren.
Wel is het mogelijk, maar niet verplicht, “het kader waarbinnen de werknemer occasioneel werk kan aanvragen” (en dus niet: krijgen), vast te leggen in een cao of in het arbeidsreglement.
Sancties zijn er ook niet.
Dat is pas wetgeving!
Conclusie
Lees deze keer niet wat er staat (in de wet in De Standaard).
Benieuwd naar meer recente artikels van deze auteur?
0 reacties