Prof. dr. em. Marc De Clercq bespreekt hoe de EU op weg is naar een groene en digitale Europese interne markt, beleidscoördinatie en institutionele concurrentie.
In 1985 startte de EU onder de bezielende leiding van Jacques Delors een proces tot creatie van een interne markt gebaseerd op de zgn. vier vrijheden: de vrijheid van verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Dit gebeurde door de afschaffing van juridische, administratieve en fysieke grensbelemmeringen. De invoering van de euro vanaf 1999 door de meeste EU-landen gaf de interne markt een bijkomende stimulans. Tegelijkertijd was de EU de pleitbezorger bij uitstek voor een liberaal geïnspireerde economische wereldorde, gebaseerd op wereldwijd aanvaarde normen en regels.
De realisatie van die interne markt door de afschaffing van handelsbarrières steunde op een combinatie van Europese harmonisering en wederzijdse erkenning van nationale normen. Europese harmonisering gebeurde hoofdzakelijk door richtlijnen. Die geven de lidstaten de opdracht om tegen een bepaalde datum de richtlijn om te zetten in nationale regulerende bepalingen. De jongste tijd maakt de EU evenwel meer gebruik van reguleringen, die een directe werking hebben over het hele EU-grondgebied en waar dus geen tussenkomst van de lidstaten meer nodig is opdat ze effectieve naleving zouden vereisen.
De combinatie van afschaffing van interne grensbarrières, een gemeenschappelijke munt en een liberaal extern handelsbeleid creëerde voor EU-burgers en ondernemingen nooit geziene opportuniteiten. Ze zorgde voor meer concurrentie en kostenverlagende schaalvergroting. Wie over de talenten en mogelijkheden beschikte om daarop optimaal in te spelen kon een aanzienlijke welvaartsverhoging mee realiseren. Globaal deed de creatie van de interne markt de Europese welvaart flink toenemen. Het verhaal is evenwel niet eenduidig positief. Sommige groepen en regio’s bleven achter, wat het draagvlak voor de EU aantastte. Dit ondanks het cohesiebeleid dat versterkt werd bij de introductie van de interne markt.
Hoe is het vandaag de dag met de interne markt gesteld? Wat zijn de uitdagingen waarvoor de EU in dit verband staat?
De EU bestelde daarover een rapport bij de vroegere Italiaanse premier Enrico Letta.[1] Zoals het Letta-rapport overtuigend betoogt, is de interne markt nog onvoltooid. In de traditionele domeinen zijn er nog tal van half verborgen handelsbelemmeringen omdat het Europese kader nog niet voldoende is geharmoniseerd, de Europese regels soms te ingewikkeld zijn, de lidstaten – niet zelden om hun eigen industrie een voorsprong te geven – de omzetting van de Europese richtlijnen laten gepaard gaan met eigen voorschriften en regels (gold plating), … kmo’s kunnen daardoor onvoldoende de vruchten plukken van de interne markt en de Europese ondernemingen blijven te klein om in de innovatiewedloop op wereldvlak mee te kunnen. Bijkomende maatregelen zijn vereist om de werking van de interne markt op te krikken in sectoren als elektronische communicatie, energie, recyclage, defensie industrie, gezondheidszorg, transport. De EU zal daarbij opnieuw een evenwicht moeten zoeken tussen harmonisering en wederzijds erkenning.
De Covid-pandemie zowel als de Oekraïnecrisis hebben het vertrouwen in een vrij mondiaal handels- en investeringsregime als garantie voor nationale welvaart stevig geërodeerd; strategische bevoorradingsautonomie wordt steeds belangrijker. De afbrokkeling van de op regels gebaseerde economische en politieke wereldorde en de opkomst van strategisch handelsbeleid en met elkaar concurrerende regionale handelsblokken zijn daar mede het gevolg van. Dit impliceert ook het herpositioneren van het EU-beleid ter zake. Er dient een nieuw evenwicht gevonden te worden tussen concurrentiebeleid en overheidsinmenging.
De EU streeft naar een faire, digitale en groene transformatie van haar economie. Dat vereist grote investeringen die onmogelijk alleen door de overheden kunnen worden gefinancierd. Het private kapitaal zal binnen de interne markt moeten worden gepoold en gedraineerd naar deze investeringen. Ook dat vergt aanzienlijke wijzigingen in het reglementair kader, o.a. verdere afschaffing van grensbarrières en uniformiseren van de nationale toezichtregimes.
Voor het geheel van de EU maar a fortiori voor de rijkere EU-lidstaten stelt zich een probleem van concurrentiekracht. De internationale concurrentiepositie kan gelet op de hoge loonkosten niet meer steunen op de export van halffabricaten en gestandaardiseerde goederen die men door een hogere productiviteit goedkoper kan produceren dan elders in de wereld. Voortdurende innovatie in al haar aspecten wordt algemeen gezien als het antwoord op deze bedreigende evolutie. Voor goederen en diensten die op een unieke manier inspelen op de behoeften van de wereldmarkt kunnen de hogere kosten immers gemakkelijker worden verhaald op de consumenten dan voor gestandaardiseerde goederen, die iedereen kan produceren en waar de kostprijs dus het enige concurrentiewapen is. Het door innovatie ontstane concurrentievoordeel is echter telkens maar tijdelijk. Vroeg of laat worden innovatieve producten weer gestandaardiseerd en wordt de kostprijs opnieuw het belangrijkste concurrentiewapen. Met andere woorden, onze Europese economie moet voortdurend worden gevoed door nieuwe innovaties, wil zij concurrentieel blijven. Wij zijn natuurlijk niet de enige die innoveren, ook in de andere grote handelslanden, de VS en Japan en in vroegere derde wereld landen als China, Brazilië, India staat innovatie hoog op de agenda. De EU moet er dus voor zorgen dat zij aan de spits blijft inzake kenniscreatie, kennistoepassing en kennisdiffusie in het bedrijfsleven. Dat vergt financiële inspanningen van overheden en bedrijven. Voor deze laatste is toegang tot de kapitaalmarkt daarbij van cruciaal belang. Innovatieve producten vergen bovendien productie op grote schaal en dus een voldoende grote interne markt om de researchkosten te kunnen terugverdienen. Om die beleidsuitdaging het hoofd te kunnen bieden stelt het Letta-rapport voor een vijfde pijler aan de interne markt toe te voegen: onderzoek, innovatie en research.
Wat betekent dit alles voor de Belgische/Vlaamse houding ten aanzien van de EU?
Het Letta-rapport bevat tal van voorstellen voor nieuwe regelgeving, nieuwe instituties en nieuwe Europese fondsen. Met andere woorden, het houdt een pleidooi voor een verdere verdieping van de EU. Hier rijst mijns inziens een belangrijke politieke vraag. Is het huidige Europese besluitvormingsproces aangepast om die verdieping van de Europese Unie politiek te kunnen realiseren? De Europese besluitvorming met haar unieke samenspel tussen Europese Raad, Raad, EU Commissie, Europees parlement is complex; de Europese burger ervaart dit steeds meer als een ver van zijn bed gebeuren. Er dreigt een vertrouwensbreuk en een democratisch deficit. Het Letta-rapport bevat in dat opzicht interessante cijfers. 72% van de Europese burgers denkt dat hun regio geprofiteerd heeft van de EU, maar 50% van de bevolking denkt dat het met Europa de verkeerde weg opgaat. Hoe kan dit worden opgelost? Hoe kan men de kennis over Europa en de politieke keuzes die zich op dat niveau stellen bij de doorsnee burger verhogen. De politici moeten in ons land de Europese besluitvorming meer au sérieux nemen. Dit impliceert van meet af aan bij de voorbereiding van de besluiten beter nagaan wat de impact ervan voor ons land zal zijn, tijdig met de inspanningen voor naleving ervan beginnen, zorgen voor een betere coördinatie tussen de regio’s en de nationale overheid zodat ons land ook in gevoelige vraagstukken daadwerkelijk een standpunt kan innemen. Nationale zowel als regionale regeringen moeten de EU niet in de eerste plaats als zondebok voor onpopulaire maatregelen voorstellen, maar integendeel vanuit een positief perspectief de Europese besluiten duiden en er draagvlak voor creëren.
De interne EU-markt zowel als de snelle mondialisering van de economie hebben er toe geleid dat naast de intensifiëring van de concurrentie tussen ondernemingen er ook een nieuwe vorm van concurrentie is ontstaan: institutionele concurrentie. Lokale en nationale overheden moeten met hun beleid, met een aantrekkelijke mix van uitgaven en inkomsten maken dat hun land/regio een aantrekkelijke plaats blijft om te investeren, te werken en te produceren en aldus op die interne markt voldoende welvaart te kunnen genereren om de van elders gewenste goederen en diensten te kunnen importeren en een vaak omvangrijke overheidssector te kunnen financieren. Dit proces van institutionele concurrentie legt de nadruk op maatregelen ter versterking van de economie (verbetering van de concurrentiekracht, versterken van de publieke infrastructuur, activeren van het arbeidsaanbod, lastenverlagingen ,…). Met andere woorden, het impliceert dat de allocatieve functie van de overheid aan belang wint ten nadele van de sociale en culturele functie. En laat dit nu net gebeuren op het moment dat de sociale uitgaven opgestuwd worden door de veroudering van de bevolking.
In ons land wordt deze institutionele concurrentie voortdurend onderschat. Wij zijn slecht gewapend om deze institutionele concurrentie aan te kunnen. We zijn een klein land met een grote staatsschuld (105,2 pct. van het BBP in 2023), een zwaar overheidsbeslag op onze economie (de staatsuitgaven vertegenwoordigden in 2023 54,2 pct. van ons bruto binnenlands product, waarvan 1,8% rentelasten), een zware fiscale druk (de fiscale en parafiscale druk vertegenwoordigde in 2023 42,9 pct. van ons BBP), een buitensporig begrotingsdeficit (- 4,2 pct. BBP in 2023), een complex besluitvormingsproces en een dikwijls onduidelijke bevoegdheidsverdeling in ons meerlagig politiek bestel. Vooral de fiscale druk op arbeid is bijzonder hoog in internationaal perspectief bekeken. Het perspectief voor de openbare financiën oogt ongunstig zeker in het licht van nog niet of onvoldoende gebudgetteerde uitdagingen (veroudering, onvoldoende investeringen in infrastructuur, klimaatverandering, onvoldoende investeringen in binnenlandse en buitenlandse veiligheid, ….). Zonder ingrijpende maatregelen zullen deficit en staatsschuld tot onaanvaardbare hoogtes stijgen. Die institutionele concurrentie kan wel worden beperkt door een sterkere uitbouw van een regulerend kader op EU niveau. Er wordt bv. voor gepleit om minder ruimte te laten voor nationale ondernemingssubsidies in ruil voor meer strategische EU-subsidies aan het bedrijfsleven. Maar het is hoogst onzeker of er in de EU-lidstaten voldoende politieke steun zal zijn om deze EU-regulering voldoende breed en op een voldoende hoog niveau uit te bouwen om onze economie uit de wind van de institutionele concurrentie te zetten. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak om in ons land budgettair orde op zaken te zetten en om door verhoging van de activiteitsgraad en de arbeidsproductiviteit het economisch draagvlak van onze publieke financiën te vergroten.
Ten slotte zullen nationale staten in deze eengemaakte interne markt inzake beleid aan relevantie verliezen. Meer en meer ontstaan regionale clusters als polen van economische groei, soms over de landsgrenzen heen. Stadsregio’s worden de drijvende krachten van de nieuwe, internationaal georiënteerde kenniseconomie. Die stadsregio’s worden gekenmerkt door een hoge concentratie aan research centra, kwalitatief hoogstaande opleidingsinstituten, innovatieve bedrijven, een creatieve klasse, publieke en private decisionmakers die elkaar vinden in intense netwerken, waarin zij door hun samenwerking win-winsituaties nastreven en nieuwe mogelijkheden creëren. Enigszins paradoxaal gaat globalisering dus gepaard met glocalisering, het opnieuw belangrijker worden van het lokale en het regionale in de economie[2].
Marc De Clercq
Bekijk de andere video’s uit deze reeks.
0 reacties