Naming and shaming: why not ?

9 sep 2021 | Tax & Private equity

Naming and shaming: why not ?

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 09/09/2021 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

In vroegere tijden was gijzeling van onwillige belastingplichtigen niet geheel ongewoon. Zo kende Nederland nog in artikel 75 van de wet van 22 juni 1916 op de oorlogswinstbelasting zulk indirect dwangmiddel voor de invordering daarvan. Een voorafgaande machtiging van de minister van Financiën was wel vereist. Dit dwangmiddel werd in de praktijk ook toegepast. Zo stond in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van 16 februari 1918 te lezen dat een in de gevangenis te Veenhuizen verblijvende smokkelaar ontslagen was. Niet richting huiswaarts, daar hij meteen naar het Huis van Bewaring te Assen werd overgebracht om te worden gegijzeld wegens het niet betalen van door hem nog verschuldigde oorlogswinstbelasting![1] Ook (voormalige) bestuurders en beherende vennoten van lichamen welke de oorlogswinstbelasting verschuldigd waren konden gegijzeld worden. Het nog vroeger in Nederland bestaande indirect dwangmiddel, nl. de inlegering van enen krijgsman aan wie onder andere huisvesting, voeding en een plaats aan den gemeenen haard moest verleend worden, was in 1918 al in onbruik geraakt, maar werd formeel ook maar in 1923 afgeschaft.[2]

Was Nederland inzake zulke gijzeling toen ook al gidsland? Niet wat België betrof. Zo kwam op 3 maart 1919 in België een wet tot stand tot invoering van een buitengewone belasting op de oorlogswinst zoals behaald in de periode 1914-1918, ongeacht of deze winst al of niet zijn oorsprong in de gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog had gevonden.[3] Op 2 juli 1920 kwam dan nog – ook onder het kabinet-Delacroix – een conjunctuurheffing tot stand, nl. een bijzondere belasting op uitzonderlijke winst met betrekking tot het jaar 1919, daar “de nombreuses entreprises continuaient à réaliser des bénéfices particulièrement élevés et découlant, pour une large part, des circonstances économiques, nées de la guerre[4], én ondanks de aanwezigheid van de zgn. Spaanse griep, welke aandoening – anders dan het coronavirus – in de fiscale wetgeving en uitvoeringsbesluiten weliswaar geen enkel spoor naliet. Senator Amand Casier de ter Beken was vol lof over de prestaties van de Belgische ondernemingen na het einde van de Eerste Wereldoorlog: “[g]râce à leur énergie et à l’opiniâtreté qui distinguent la race belge, elles ont pu réaliser des bénéfices”![5] De jaren 1919-1920 betroffen dan ook achteraf gezien een période d’euphorie.[6]

Voor dit betoog is nu van belang het feit dat bij de parlementaire voorbereiding van de wet van 2 juli 1920 de regering blijkens de memorie van toelichting wenste om zij die hun schuld inzake de oorlogswinstbelasting niet betaalden zowel van fiscaal als van zedelijk oogpunt uit te straffen, nl. door in artikel 6, lid 3 van het wetsontwerp te voorzien dat “[d]e namen en woonplaatsen der bij toepassing van dit artikel veroordeelde schatplichtigen […] gedurende één jaar in al de belastingskantoren van het Rijk [zouden worden] aangeplakt”.[7] Bovendien zou de invordering van de buitengewone belasting gedurende 15 jaar vanaf 1 januari 1920 kunnen voortgezet worden, nl.: “Het betaamt niet dat zij, die om het gerecht van hun land te ontvlieden of om belasting op een vermogen dat in rampspoedige dagen werd verworven te ontduiken, over enkele jaren in België kunnen terugkeeren, dankzij de vijfjaarlijksche verjaring in zake belastingen. Deze dwangmaatregelen zijn noodwendig jegens degenen die aan hunnen fiscalen plicht te kort komen”. Zover kwam het echter niet. De Bijzondere Commissie, welke zich in de Kamer boog over het wetsontwerp, zag het nut van een dergelijke maatregel niet in. Zij volstond met de bemerking dat de “lijfsdwang is opgeheven geworden; hoe kan men dien dan voor het invorderen van belastingen wederinvoeren door het tot stand brengen van eene regeling, waarvan de toepassing in onze Kolonie niet weinig opspraak verwekt heeft?”.[8] Een pril voorbeeld van de dekoloniseringsgedachte… .

Ook nu nog wordt in de wereld van de fiscaliteit wel eens gedacht aan het dwangmiddel van een naming and shaming als een remedy of last resort. Of is het eerder als een teken van onmacht? Anne Van de Vijver van de Universiteit Antwerpen wijdde recent een bijdrage aan het onderwerp onder de titel Naming and shaming as a tax compliance tool: the importance of self-esteem, social norms, shame and reputation.[9] Haar conclusies zijn genuanceerd, zo onder meer dat “the distinction between reintegrative shaming and stigmatizing shaming seems to be insufficiently addressed. Also, the possible undesirable side effects of naming and shaming remain unclear. As public transparency is increasingly used as a tool to induce compliance, it would be good to pay more attention to the question of how this tool can indeed bring about the desired effects from the perspective of behavioral sciences”. Zo publiceert in California de Franchise Tax Board twee maal per jaar een lijst met de top 500 van delinquente belastingbetalers die meer dan US$ 100.000 verschuldigd zijn.[10]

Ook in het Verenigd Koninkrijk is het vraagstuk inzake Publishing Details of Deliberate Defaulters (PDDD) voorwerp van enig debat. Een Engelse studie van 2018 uitgevoerd voor de Belastingdienst was eerder negatief. Één van de hoofdbevindingen was: “Overall, the research found no strong evidence that PDDD is an effective deterrent to defaulting on one’s tax obligations, either for businesses and individuals that submit their own tax returns and therefore have the potential to deliberately default or for those that have actually defaulted in the recent past. In comparison to interventions and potential fines, it was felt to have considerably less tangible impact”.[11] Naming and shaming betreft een indirect dwangmiddel tegenover onwillige belastingplichtigen (incl. vennootschappen), waarvan het begin wel gekend is, maar niet waar het eindigt. Vragen kunnen rijzen over aspecten van privacy en grondwettelijke gelijkheid. Welke criteria zouden door de Belastingdienst worden gehanteerd in de keuze van onwillige belastingplichtigen, welke figuurlijk aan de schandpaal worden genageld? Hoe transparant is dat proces? Welke procedure zou gelden? Komt men dan ook niet terug uit op een soort van intellectuele lijfsdwang? In California zijn deze vragen blijkbaar van geen tel … .

Dirk Deschrijver – Gastdocent aan de Universiteit Antwerpen en aan de UCLL in de opleiding Postgraduaat Fiscaliteit

Meer weten? Lees het nu in het sinds kort verschenen boek van Dirk Deschrijver met als titel Inkomstenbelastingen 1919-2020. Buitengewone en tijdelijke heffingen bij KnopsPublishing.


Referenties:

[1] Zoals aangehaald door E.R. KOSTER, De vergeten Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916, Deventer, Kluwer, 2019, 62.

[2] H.J. HOFSTRA, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer, Kluwer, 1980, 332, voetnoot (2).

[3] Cass. 1 juli 1925, Pas. 1925, I, 323.

[4] Zie: F. GILSON, Les impôts sur les bénéfices des sociétés anonymes. Application des lois établissant l’impôt sur les revenus et l’impôt sur les bénéfices exceptionnels, Brussel, Bruylant, 1921, 71. 2

[5] Hand.Senaat 24 juni 1920, 422.

[6] M. MASOIN, “Les recettes publiques de 1919 à 1939”, in Histoire des finances publiques en Belgique, II, Brussel, Bruylant, Parijs, Sirey, 1954, 119.

[7] Parl.St.Kamer 1919-20, nr. 147, 3.

[8] Parl.St.Kamer 1919-20, nr. 240, 20.

[9] TFR 2021, 3.

[10] Op de website van dat agentschap leest men nog: “Delinquent taxpayers on the list face an array of consequences: – If they hold a professional or occupational license, that information is noted on the list and the license may be suspended until the tax bill is resolved. – The state may suspend the delinquent taxpayer’s driver’s license until the tax bill is resolved. – State agencies are prohibited from entering into contracts for the acquisition of goods or services with listed taxpayers. – FTB publishes the names and titles of principal officers of corporations on the list” (https://www.ftb.ca.gov/about-ftb/newsroom/news-releases/2020-9-states-top500-tax-delinquencies-total-151-million.html).

[11] QUADRANGLE RESEARCH GROUP, Evaluating the Effectiveness of Publishing Details of Deliberate Defaulters, HMRC Research Report:499, Londen, 2018, 7.

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.