23 jan 2019 | Column

De kennis van de justitiële bijbel

Door Hugo Lamon

(Ge)recht in de spiegel

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 23/01/2019 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

LAMON op woensdag

Mr. Hugo LAMON is advocaat aan de balie Limburg en bestuurder en woordvoerder van de Orde van Vlaamse Balies. Iedere woensdag maakt hij op Jubel een persoonlijke beschouwing over justitie.

Vorige week benadrukte de mediagenieke bisschop Johan Bonny dat leerlingen die het vak rooms-katholieke godsdienst op school volgen, weer meer theoretische kennis over het christendom moeten hebben. Hij verwees daarbij naar een ‘canon’ van 349 katholieke begrippen die moeten gekend zijn. “Godsdienst is een schoolvak en geen praatuurtje”, zo liet hij overal en aan iedereen die het wilde horen optekenen.

Zelfs de minder bijbelvasten onder ons kennen de scène die beschreven staat in Mattheus XXI, 12, waar Jezus de kooplieden uit de tempel jaagt en de tafels van de geldwisselaars en de stoeltjes van de duivenverkopers omver gooit. Misschien is er ook nood aan een soortgelijk zuiveringsritueel binnen justitie en moet iedereen zich bewust worden waar het écht om gaat.

Zo treedt vanaf 1 februari het nieuwe systeem van de rolrechten in werking. Wie een procedure instelt moet die belasting niet meer voorschieten, maar het is de verliezende partij die ze uiteindelijk moet ophoesten. De Juristenkrant kopte in het jongste nummer boven een opiniestuk over deze nieuwe regeling: “Hakuna matata!”. Naast de titel van het bekende liedje uit de Disney-tekenfilm “The Lion King”, is het ook een uitdrukking uit het Swahili die kan worden vertaald als “geen zorgen”. De auteur van het stuk trekt van leer tegen de wetgever (maar doet het omzichtig en ironisch in het Swahili), omdat de nieuwe wet geschenken zou geven aan de gerechtsdeurwaarders. “Een eerste cadeau voor de gerechtsdeurwaarders is dat zij de rolrechten niet meer zullen moeten voorschieten”, zo weet de auteur. Het “inningscontentieux” is in de ogen van de opiniemaker het tweede cadeau, want “als de procespartij die tot betaling  van de rolrechten werd veroordeeld ze niet wil betalen, zal men die rolrechten immers gedwongen moeten innen en daarvoor beroep moeten doen op een gerechtsdeurwaarder”. Nu kan het zijn dat de gerechtsdeurwaarders, die over een efficiënte lobbymachine beschikken, de wetgever hebben kunnen overtuigen om hen als kooplui in de tempel meer plaats te gunnen. Maar wie de justitiële tempel bekijkt vanuit het oogpunt van de burger – de vroegere rechtzoekende (en in lang vervlogen tijden de rechtsonderhorige) – denkt misschien dat het voorschieten van die kosten een drempel is voor de toegang tot het gerecht? Het opiniestuk stelt terecht dat het oude systeem “waterdicht, efficiënt en kosteloos (was): wou een procespartij een zaak op de rol laten inschrijven, dan moest ze eerst het rolrecht betalen”.  Maar zorgt de nieuwe regeling niet voor een bredere toegang tot het gerecht? Is het dan écht een onbezonnen maatregel of helpt het de burger om met minder hinderpalen aan de rechter te vragen waar hij recht op heeft?

Ook de actualiteitsrubriek in het altijd ernstig en doordacht Rechtskundig Weekblad stelt zich deze week de vraag of de kooplui niet te veel greep hebben op de justitiële tempel. De auteur staat stil bij de gevolgen van de digitalisering. “Afhankelijk van de situatie zal de rechtzoekende finaal ook de kosten moeten betalen voor het gebruik van verschillende digitale platformen die Justitie niet zelf heeft ingesteld, maar heeft uitbesteed aan derden (gerechtsdeurwaarders (Centraal Bestand van Beslagberichten (CBB), Centraal Register van Onbetwiste geldschulden (CROS)), notarissen (Centraal Erfrechtregister (CER)) en advocaten (DPA, Centraal Register Insolvabiliteit (RegSol))”. De auteur komt tot de conclusie dat er “een fundamentele herbezinning” vereist is over het kostenplaatje. De vraag is misschien of daarbij ook rekening mag worden gehouden met de efficiëntie-winsten van digitalisering. Wanneer door één elektronische neerlegging van een conclusie bij de rechtbank meteen ook de andere procespartijen er in één beweging kennis van krijgen, is het dan niet zo dat de digitalisering voor de rechtzoekende goedkoper zal zijn? Betekent de “fundamentele” herbezinning dan niet dat de papierstromen moeten verminderen en routines moeten worden afgebouwd? De administratieve afhandeling van faillissementen via Regsol leert dat elektronische dossiers veel administratief werk eenvoudiger maken. Dat zal onvermijdelijk ook zo zijn in andere domeinen met een hoge ecologische voetafdruk (zoals bijvoorbeeld de schuldbemiddeling), waar digitalisering zal zorgen voor een betere dienstverlening voor wie ze in essentie moet bestaan: de burger in moeilijkheden, die door de professionelen van het recht zo goed mogelijk moet geholpen worden.

Misschien is het tijd om hernieuwde aandacht te hebben voor de kennis van de kernwaarden van het recht: justitie als een maatschappelijke dienstverlening aan de rechtzoekende. Laat dat de eerste canon zijn én blijven voor de professionelen van het recht.

Hugo LAMON

Mr. Hugo LAMON is advocaat aan de balie Limburg en bestuurder en woordvoerder van de Orde van Vlaamse BaliesIedere woensdag maakt hij op Jubel een persoonlijke beschouwing over justitie.

(Ge)recht in de spiegel

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

2 Reacties

2 Reacties

  1. Pierre Thiriar

    Zou Diplad op termijn ook een graantje meepikken van de hervorming van de rolrechten?
    Jezus had het ook niet zo voor de farizeëers…

    Antwoord
  2. Tijl De Jaeger

    Waarde meester Lamon

    In deze rubriek reageert u onder meer op mijn actualiteitsbijdrage in het Rechtskundig Weekblad, getiteld ‘Het kostenplaatje van en bij Justitie: op zoek naar een duurzame visie’.

    U koppelt de door mij aangehaalde kosten van digitale platformen zoals DPA aan mijn slotconclusie dat een fundamentele herbezinning nodig is opdat het kostenplaatje van en bij Justitie duurzaam wordt georganiseerd. De kosten van de digitale platformen – die onmiskenbaar deel uitmaken van het gehele kostenplaatje voor de rechtzoekende – zijn echter bedoeld als brug naar mijn volgende punt in de bijdrage: het kostenplaatje bij Justitie. Ik verduidelijk mijn in het Rechtskundig Weekblad uiteengezette standpunt.

    Het kostenplaatje van Justitie staat symbool voor het geheel van kosten die op vandaag op de rechtzoekende rust. U zal erkennen dat dit de voorbije jaren aanzienlijk is gestegen. Dergelijke financiële drempels vormen een belemmering van het recht op toegang tot de rechter. De kosten moeten aldus een legitimiteits- en opportuniteitstoets doorstaan. Hoewel elk van die kosten afzonderlijk doorgaans de dubbele toets doorstaan, komt het toe aan de wetgever om het gehele kostenplaatje in acht te nemen. Het Grondwettelijk Hof wees de wetgever uitdrukkelijk op deze verplichting in zijn arrest van 9 februari 2017 waarin het Hof de vorige rolrechtenhervorming vernietigde (GwH 9 februari 2017, nr. 13/2017, overweging B.13.). De kosten van de digitale platformen moeten dus niet op zichzelf worden beoordeeld maar wel binnen het geheel van kostenverhogende maatregelen voor de rechtzoekende. Een grondige reflectie over het kostenplaatje van Justitie is dan ook aangewezen (zie ook S. SOBRIE, User pays? Burgerlijke geschillenbeslechting in tijden van budgettaire ademnood, TPR 2014, (1259) 1297-1298 waarin de auteur eindigde met “Het recht op toegang tot de rechter verdraagt geen trial and error.”).

    Met het kostenplaatje bij Justitie richt ik mij uitdrukkelijk tot de overheidsdienst Justitie. De duurzame visie voor dat kostenplaatje bestaat m.i. uit meer investeren in eigen middelen. Een evidente exponent van die middelen is de magistratuur. Het opleidings- en kenniscentrum van de magistratuur (Instituut voor Gerechtelijke Opleiding) beschikt echter niet eens over de helft van de hem toegekende wettelijke dotatie om zijn taken uit te voeren. Een duidelijk voorbeeld dat investeren in eigen middelen aan de orde is. Investeren in zelf opgerichte digitale platformen komt mij dan ook duurzamer voor dan dit uit te besteden aan derden. Eigen digitale platformen hebben ook hun kostprijs, maar de inkomsten zouden tenminste terugvloeien naar Justitie. Net als u vind ik de digitalisering van Justitie een absolute noodzaak. Een doordachte en duurzame digitalisering resulteert – zoals u terecht schrijft – in broodnodige efficiëntie-winsten, minder papierstromen en een eenvoudigere administratie. Wel pleit ik ervoor dat de overheidsdienst Justitie zich deze taak toe-eigent.

    Ik deel uw devies op het einde van uw tekst. Justitie als een maatschappelijke dienstverlening aan de rechtzoekende. Alleen wil ik er nog dit aan toevoegen: op een duurzame manier. Omwille van de hierboven aangehaalde redenen acht ik een fundamentele herbezinning van het kostenplaatje van en bij Justitie van belang om die duurzaamheid te waarborgen.

    Hoogachtend

    Tijl De Jaeger
    Assistent Instituut voor Procesrecht UGent

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.