21 dec 2020 | Tax & Private equity

De betaling van de verschuldigde successierechten en het indienen van de aangifte van nalatenschap: twee afzonderlijke verplichtingen

Door Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 21/12/2020 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen 23 april 2020

Uit een door de fiscus uitgevoerd bankonderzoek blijkt dat een erflaatster met laatste woonplaats in het Waals Gewest gedurende de drie jaar voorafgaand aan haar overlijden enkele niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen heeft gedaan ten voordele van haar twee neven. De invordering van de verschuldigde successierechten betreffende deze fictieve legaten[1] bij de respectievelijke neven blijkt onmogelijk, waarna de aangestelde algemene legataris na het indienen van de aangifte van nalatenschap een dwangbevel dienaangaande ontvangt[2]. Daarenboven vordert de fiscale administratie een boete wegens het niet-indienen van een aanvullende aangifte[3].

De algemene legataris tekent verzet aan bij de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen en vordert de vernietiging van het dwangbevel. In ondergeschikte orde verzoekt de algemene legataris voormelde rechtbank eveneens om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

Bij vonnis van 23 juni 2013 heeft de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag gesteld, waarbij wordt gevraagd of de invordering van de belasting op de fictieve legaten bij de algemene legataris wel grondwettig is:

“Schendt artikel 70 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met artikel 7 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in zoverre het de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een Rijksinwoner een identieke behandeling oplegt, waarbij die ertoe geroepen zijn, ieder in verhouding tot zijn erfdeel, de successierechten te betalen die verschuldigd zijn door de legatarissen of begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel, zonder een onderscheid te maken naargelang zij opkomen met een legataris onder bijzondere titel, aan wie het legaat moet worden afgegeven en bij wie het bijgevolg mogelijk is zich ervan te vergewissen dat hij de successierechten zal betalen, of met de begunstigde van schenkingen van roerende goederen, die de schenking rechtstreeks ontvangt uit handen van de erflater, zonder het optreden van de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden, die zich dus niet ervan kunnen vergewissen dat de successierechten zijn betaald die verschuldigd zijn wegens die schenking, die krachtens artikel 7 van het Wetboek der Successierechten met een legaat wordt gelijkgesteld?”

Een algemeen legataris heeft immers wel controle over de echte bijzondere legaten, maar niet over de fictieve legaten: is het dan normaal dat hij ook aansprakelijk is voor de belasting op deze fictieve legaten?
In zijn arrest van 22 februari 2018 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat de wetsbepaling inderdaad de grondwet schendt in de mate dat het bepaalt dat de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden gezamenlijk gehouden zijn tot het betalen van de rechten en interesten verschuldigd door onder meer de begunstigden van niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden[4].

Betreffende de invordering van de verschuldigde successierechten berust de fiscus dan ook in de vernietiging van het dwangbevel, maar hij houdt voet bij stuk en stelt dat de algemene legataris een geldboete verschuldigd is wegens het niet-indienen van een aanvullende aangifte.
Bij vonnis van 23 april 2020 oordeelt de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen dat de betaling van de successierechten en het indienen van een (aanvullende) aangifte van nalatenschap twee onderscheiden verplichtingen uitmaken. Maar hoewel de algemene legatarissen en de begiftigden gehouden zijn tot het indienen van de aangifte en de algemene legataris in casu geen aanvullende aangifte heeft ingediend, toch werd de opgelegde boete alsnog vernietigd. De algemene legataris werd immers in 2004 in kennis gesteld van het feit dat hij een aanvullende aangifte moest indienen, doch het dwangbevel werd pas zes jaar later (2010) opgesteld. De lange duurtijd van de procedure en het disproportionele karakter van de opgelegde boete lagen aldus aan de grondslag van de vernietiging van de boete[5].

De verschillende verplichtingen in hoofde van de algemene legataris

Het feit dat de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in principe niet langer gezamenlijk aansprakelijk zijn voor de rechten en interesten verschuldigd door onder meer de begunstigden van niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, moet bovendien enigszins genuanceerd worden[6].

Om zekerheid te bekomen aangaande de betaling van de verschuldigde successierechten, interesten en kosten beschikt de Staat immers over bijkomende waarborgen[7]. Betreffende de roerende goederen van de nalatenschap beschikt de Staat over een algemeen voorrecht, hetgeen tot gevolg heeft dat zij bij voorrang uit de opbrengsten moet worden betaald wanneer zij zich op dit voorrecht beroept[8]. Daarnaast wordt de betaling van de successierechten, interesten en kosten eveneens gewaarborgd door een wettelijke hypotheek ten voordele van de Staat. Bij gebreke aan betaling kan de Staat tot achttien maanden na het overlijden immers een hypotheek vestigen op de onroerende goederen die in België gelegen zijn en behoren tot de opengevallen nalatenschap[9].

Hoewel de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden ten gevolge van voormelde rechtspraak dus niet langer gehouden zijn tot betaling van de rechten en interesten verschuldigd door onder meer begunstigden van niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, toch zullen zij op basis van de huidige rechtspraak niet om een doorhaling van de inschrijving van de wettelijke hypotheek kunnen verzoeken[10]. Op onrechtstreekse wijze blijven zij dus mogelijk wel nog gehouden tot betaling van de successierechten, interesten en kosten, doch na betaling kunnen zij hiervoor wel de werkelijke begunstigden aanspreken[11].

Of deze regeling in overeenstemming is met de grondwettelijke gelijkheid kan overigens betwijfeld worden[12].

Conclusie

Ingevolge het arrest van het Grondwettelijk Hof van 22 februari 2018 zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden principieel niet langer gezamenlijk aansprakelijk voor de betaling van de successierechten, interesten en kosten verschuldigd door onder meer de begunstigden van niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden.
Echter, gelet op de extra waarborgen ten voordele van de Staat, is het niet uitgesloten dat voormelde personen in de praktijk alsnog gehouden zullen zijn tot betaling.

Daarenboven vormt het indienen van de (aanvullende) aangifte een afzonderlijke verplichting, ingevolge waarvan zij in principe wel aansprakelijk blijven voor het indienen van de aangifte van nalatenschap betreffende de niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

De fiscus is hier wel heel ver gegaan in de uitoefening van zijn rechten. Wat tot gevolg heeft dat het aanvaarden van een nalatenschap nog altijd belangrijke fiscale risico’s kan inhouden.

Noreen Somers
Advocaat, Tiberghien advocaten

 

[1] Art. 7 W. Succ. en Art. 2.7.1.0.5 VCF.

[2] Art. 3.10.3.2.1 VCF.

[3] Art. 38, lid 1 W. Succ. en art. 3.3.1.0.5, §1 VCF.

[4] GwH nr. 20/2018, 22 februari 2018, BS 18 juli 2018.

[5] Rb. Henegouwen (afd. Bergen) (fisc.) (36e k.), AR 15/876/A, 23 april 2020.

[6] GwH nr. 20/2018, 22 februari 2018, BS 18 juli 2018.

[7] J. DECUYPER, Successierechten 2018-2019, Mechelen, Kluwer, 2018-2019, 1460-1461.

[8] Art. 84 W. Succ. en art. 3.10.5.2.1 VCF.

[9] Art. 84 W. Succ. en art. 86 W. Succ.; Art. 3.10.5.3.1 en art. 3.10.5.3.2 VCF.

[10] Luik 23 maart 2016, rolnummer 2013/GA/1472, Rep. RJ 84, lid 2.

[11] Art. 75 W. Succ. en art. 3.10.4.3.1 VCF.

[12] Zie R. DEBLAUWE, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, 2e editie, KnopsPublishing, 2019, nrs. 1608,5, 1637,5 en 1637,6.

 

 

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.taxwin.be

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Ondernemingsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Waals-Brabant
Advocaat
Douane
0 - 3 jaar
Antwerpen
Paralegal
Arbeidsrecht Vennootschapsrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Arbeidsrecht
5 - 10 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.