De DBV heeft recent 14 nieuwe rulings gepubliceerd met betrekking tot de kaaimantaks. De rulings bieden niet alleen inzage in de interpretatie van de dienst in enkele knelpunten in de toepassing van de kaaimantaks, maar maken duidelijk dat de kaaimantaks ook in het voordeel van de belastingplichtige kan worden toegepast. Wat kunnen deze rulings voor u betekenen?
I. Recap
De kaaimantaks is een vorm van belasting waarbij inkomsten van ‘juridische constructies’ (trusts, offshore vennootschappen en buitenlandse stichtingen) transparant kunnen worden belast bij hun ‘oprichters’. Als uitzondering op dit algemene principe wordt de transparante belasting verlegd voor inkomsten die in hetzelfde jaar worden uitgekeerd aan een ‘derde begunstigde’.
II.Dubbelstructuren en oprichter
Een eerste knelpunt betreft de definitie van ‘oprichter’. De vraag werd gesteld of hieraan ontsnapt kan worden door juridische constructies op hun beurt nieuwe juridische constructies te laten oprichten, zodat de belastingplichtige zelf strikt genomen geen oprichter is van deze tweede juridische constructie.
Op basis van de ruime interpretatie van het begrip ‘oprichter’, desgevallend in combinatie met de specifieke antimisbruikbepaling van artikel 344/1 WIB, heeft de DVB deze stelling afgewezen.
Voorbeeld (2016.610): De oprichter(-erfgenaam) van de Liechtensteinse Stiftung Y is tevens oprichter(-erfgenaam) van Stiftung X die door Stiftung Y is opgericht.
III. Erfgenaam-oprichter
De definitie van ‘oprichter’ gaf eveneens aanleiding tot een ander knelpunt. De definitie omvat immers ook de erfgenamen van de oorspronkelijke oprichters. De vraag was dan of (klein-)kinderen meteen onder deze definitie vallen, of pas nadat hun rechtsvoorgangers overleden zijn. Dit heeft voornamelijk belang als deze rechtsvoorganger geen Belgisch inwoner is, maar de erfgenaam wel.
De DVB antwoordt hier dat de erfgenaam pas ‘oprichter’ wordt bij overlijden van alle voorgangers. Hierdoor wordt de toepassing van de kaaimantaks uitgesteld (behoudens uitkering van inkomsten van hetzelfde jaar).
Voorbeeld (2016.711): De kleinzoon (Belgisch inwoner) valt pas onder de definitie van oprichter-erfgenaam na het overlijden van zowel zijn grootmoeder (oorspronkelijke oprichter, Zwitsers inwoner) als zijn moeder (eerste oprichter-erfgenaam, Zwitsers inwoner).
IV. Derde-begunstigde
Ook de definitie van ‘derde-begunstigde’ bleek niet volledig eenduidig. De wettekst spreekt immers van de persoon die “op enig ogenblik en op om het even welke wijze, enig voordeel verkrijgt”. Kan bijgevolg een toekomstig (zeker of potentieel) voordeel ook volstaan om reeds als derde begunstigde te kwalificeren, en dus onderworpen te worden aan de meldingsplicht?
De DVB lijkt er hier van uit te gaan dat een belastingplichtige enkel kwalificeert als derde begunstigde in, en gehouden is het bestaan van de juridische constructie te vermelden in hun aangifte voor, het inkomstenjaar waarin zij een uitkering hebben ontvangen.
Voorbeeld (2016.576): Belgische begunstigden van een Island of Nevis trust zijn gehouden deze trust te vermelden in hun aangifte personenbelasting van het aanslagjaar dat betrekking heeft op het inkomstenjaar waarin de uitkering plaatsvindt.
V. Dubbelstructuren en derde begunstigde
De belasting van de derde-begunstigde gaf aanleiding tot een bijkomende issue, waarbij de belastingplichtige probeerde inkomsten te transformeren om zodoende de belastbare basis te vermijden. Concreet werd er vanuit de onderliggende juridische constructie een lening toegestaan aan de bovenstaande juridische constructie. De bovenstaande juridische constructie doet vervolgens uitkeringen aan de belastingplichtige.
De belastingplichtige argumenteerde dat aangezien er geen belastbare inkomsten van hetzelfde jaar worden uitgekeerd door de bovenliggende juridische constructie, hij niet wordt onderworpen aan de kaaimantaks als derde-begunstigde. De DVB corrigeert deze stelling, en geeft aan dat de transformatie van belastbare inkomsten (in de onderliggende juridische constructie) geen rol speelt. De inkomsten moeten bijgevolg volledig transparant worden belast.
Voorbeeld (2016.563): Onder een Bermuda trust worden aandelen van een limited company op de Kaaimaneilanden geschoven. De Ltd. draagt haar inkomsten over aan de trust in de vorm van een lening. Deze trust doet op haar beurt uitkeringen aan een Belgische belastingplichtige. De belastingplichtige kan transparant worden belast op de inkomsten van de Ltd.
VI. Geen substance uitsluiting voor beheer privé-vermogen
Bepaalde beleggingsvennootschappen kwalificeren als juridische constructie indien de rechten, al dan niet per compartiment bekeken, worden gehouden door verbonden personen. Zij zouden echter kunnen ontsnappen aan deze kwalificatie, en dus de transparante belasting, op basis van de ‘substance uitsluiting’ indien de beleggingsvennootschap een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent.
De DBV neemt hier echter de stelling aangezien de beleggingen vallen onder het beheer van privévermogen, de beleggingsvennootschap een passieve holding uitmaakt. De substance uitsluiting kan zodoende niet worden toegepast.
Voorbeeld (2016.540): Het compartiment van een publiek toegankelijke Luxemburgse SICAV-SIF dat wordt aangehouden door één Belgische familie (via een burgerlijke maatschap) kwalificeert als een juridische constructie.
VII. Uitkeringen vrijgesteld
De rulings maken ook duidelijk dat de kaaimantaks in het voordeel van de belastingplichtige kan worden toegepast. Eenmaal het inkomen van de juridische constructie transparant belast is geweest, kan de uitkeringen immers onbelast gebeuren.
De DVB bevestigt dat dit principe ook doorwerkt indien het inkomen de facto wordt vrijgesteld, zoals meerwaarden verwezenlijkt in het kader van een normaal beheer van privévermogen.
Voorbeeld (2016.619): Een Belgisch inwoner is aandeelhouder van een limited company op Bermuda. De meerwaarde die de Bermuda Ltd. realiseert op de verkoop van aandelen (van een Luxemburgse vennootschap) kadert in normaal beheer van privévermogen en wordt vrijgesteld. De daarop volgende uitkering (inkoop van eigen aandelen) van de Bermuda Ltd. wordt niet belast in België.
VIII. Belgisch vastgoed
Ook de situatie waarbij belastingplichtigen via een juridische constructie Belgisch vastgoed hadden gekocht kwam aan bod. De DBV kwam tot het besluit dat de transparante belasting moet worden beoordeeld vanuit de toepasbaarheid van de personenbelasting. Concreet gelden dus de regels in de personenbelasting voor de periodieke inkomsten (huurinkomsten belast op basis van kadastraal inkomen, eigen woning vrijgesteld) en meerwaarden (vrijstelling op gebouwen na vijf jaar behoudens speculatie).
Voorbeeld (2016.571): Belgen kopen via een Panamese vennootschap Belgisch vastgoed, dat zij (via een al dan niet fictief huurcontract) gebruiken als eigen woning. Het gebruik van de woning is onbelast op basis van de kaaimantaks.
IX.Besluit
De DVB heeft met deze 14 rulings een positieve eerste stap gezet in de interpretatie van de kaaimantaks. Zij heeft zich uitgesproken in het voordeel van de belastingplichtige (doorwerking vrijstellingen personenbelasting, timing voordeel oprichters-erfgenamen) zonder openingen te maken voor situaties die niet waren beoogd (dubbelstructuren, geen uitsluiting beheer privé vermogen als economische activiteit). Toch blijkt dat niet alle vragen zijn beantwoord. Het blijft dus uitkijken naar een nieuwe ronde van publicaties.
0 reacties