Eerder dit jaar maakte minister van Financiën Johan Van Overtveldt zijn plannen bekend om de vennootschapsbelasting grondig bij te sturen. Daarbij lag eerst een duaal systeem op tafel: ofwel kozen bedrijven voor het tarief van 33,99% met aftrekposten ofwel voor een lager tarief zonder aftrekposten. Die piste bleek budgetmatig niet haalbaar zodat er in de uiteindelijke nota slechts sprake is van een eenvoudig tarief dat elk jaar gradueel zal afnemen tot 20% tegen 2020. Hoe zal deze ‘nieuwe’ vennootschapsbelasting er uit zien?
Grondslagen nieuw systeem
Op datum van 1 september 2016 zijn nog geen definitieve beslissingen genomen, aangezien hierover nog geen afsluitende onderhandelingen hebben plaatsgevonden binnen de regering. De bespreking hierna vormt een weergave van het definitieve voorstel dat de minister zou voorleggen aan de regering.
1. Tarief
De voornaamste en meest besproken maatregel betreft de verlaging over drie jaar van het basistarief van 33,99% naar 20%. In 2017 zal dit leiden tot een vennootschapsbelasting van 28%, in 2018 van 24% om uiteindelijk tegen eind 2019 de 20% te bereiken. De aanvullende crisisbijdrage zal over eenzelfde periode uitdoven.
Voor kleine vennootschappen, die vandaag reeds kunnen genieten van een verlaagd tarief van 24,98% op de eerste schijf belastbare grondslag, zal de verlaging van het tarief tot 20% bovendien versneld plaatsvinden.
2. Fiscale stimuli met nadruk op investeringen en werkgelegenheid
De bestaande maatregelen voor starters blijven behouden en worden zelfs uitgebreid. Een herwerkte versie van de investeringsreserve (artikel 194quater W.I.B. ’92) zal dienst doen als start-up vrijstelling. Zo zullen starters kunnen genieten van een winstvrijstelling (maximum 50.000 EUR) in de eerste vijf belastbare tijdperken indien zij hun winst reserveren (onaantastbaarheidsvoorwaarde) en investeren in nieuwe afschrijfbare activa of terreinen voor bedrijfsgebouwen of bijkomend personeel.
Daarnaast zou er een verhoging komen van de DBI-aftrek van 95% naar 100% vanaf 2018. Deze maatregel moet er voor zorgen dat België aantrekkelijk blijft als vestigingsplaats voor holdings.
Tenslotte is er ook een vereenvoudiging voorzien van de huidige stelsels van meerwaardebelasting. Aldus komt er een afschaffing van het minimumtarief van 0,40% voor grote vennootschappen (artikel 217 eerste lid, 3° W.I.B. ’92). Het afzonderlijke tarief van 25% dat geldt bij de verkoop van aandelen die men minder dan één jaar in bezit heeft, blijft nog behouden in 2017 maar zal verdwijnen vanaf 2018 (gezien de verlaging van het algemeen tarief). De vrijstelling van meerwaarden op aandelen zal bovendien afhangen van het vervuld zijn van de DBI-drempelvoorwaarden (10% of 2,5 miljoen EUR en een houdperiode van één jaar).
Financiering – compenserende maatregelen
De compenserende maatregelen zullen verspreid over drie fasen in voege treden. Hieronder bespreken wij enkel de belangrijkste.
1ste fase (vanaf 2017)
1. Uitdoven notionele interestaftrek
De notionele interestaftrek (NIA) zal verdwijnen. De overgangsregeling voor de overgedragen NIA uit het verleden blijft wel behouden.
2. Beperking van aftrek van vorige verliezen en DBI
Er komt een inperking van beide aftrekposten tot 750.000 EUR + 40% van het bedrag > 750.000 EUR, analoog met de overgangsbepaling die van toepassing is voor de notionele interestaftrek. De verliezen waarvoor men geen aftrek kan verrichten zullen wel overdraagbaar blijven.
Er zou een uitzondering komen voor de verliezen geleden gedurende de eerste vijf boekjaren.
Belangrijk is dat de vennootschappen de drempel van 750.000 EUR slechts één keer mogen toepassen voor de drie aftrekregelingen (NIA, DBI, aftrek van vorige verliezen). Voorlopig is nog niet meteen duidelijk of de DBI-aftrek van het lopend boekjaar onder deze grens valt. Allicht niet gezien de moeder-dochterrichtlijn.
3. Overwinstregime
Het regime inzake neerwaartse winstaanpassing in België zal wijzigen teneinde te voldoen aan de vereisten gesteld in het besluit van de EU Commissie van 11 januari 2016.
4. Verhoging sanctie niet-aangifte
Er zal een fikse verhoging plaatsvinden van het bedrag van de belastbare forfaitaire minimumwinsten in de belasting der niet-inwoners in het geval van niet-aangifte: van 19.000 EUR naar 40.000 EUR. Hiermee wilt men het indienen van belastingaangiftes stimuleren, aangezien deze dossiers momenteel een grote werklast met zich meebrengen waar tegenover slechts een kleine opbrengst staat.
2de fase (vanaf 2018)
Eén van de opvallendste maatregelen vanaf 2018 is de afschaffing van het degressief afschrijvingsstelsel voor alle vennootschappen. Daarenboven zal men pro-rata afschrijvingen dienen toe te passen in het jaar van de investering en dit ook in kleine vennootschappen.
Verder zal er een beperking van de interestaftrek komen tot 30% van de EBIDTA en dit conform de Europese teksten vervat in de Anti Tax Avoidance Directive. Hierbij viseert men onder meer de interesten betaald door gemengde holdings teneinde misbruiken en zgn. ‘double dips’ tegen te gaan.
Bijzonder is verder dat men voorziet in de mobilisering van vrijgestelde reserves. Dit zou resulteren in een systeem waarbij men deze ‘vrijgestelde reserve’ kan omzetten in ‘gewone’ belaste reserves aan een verlaagd tarief, waarbij het de bedoeling is dat men deze reserves opnieuw zou herinvesteren binnen een bepaalde termijn1.
3de fase (2019)
Vanaf 2019 is er dan nog een hele rits maatregelen voorzien. Het bestrijden van de ‘vervennootschappelijking’ neemt daarbij een belangrijke plaats in. Daarvoor haalt de minister de mosterd bij onze noorderburen. Zo zou er eventueel een regeling komen, analoog aan de gebruikelijk-loonregeling voor Directeur-grootaandeelhouder in Nederland. Die bestaat er in dat elke vennootschap een minimaal vereist bedrag aan bezoldiging (40.000 EUR, uitzondering voor starters) zou moeten uitbetalen per natuurlijk persoon werkende vennoot, bedrijfsleider of uitvoerende bestuurder die tevens een relevant aandeelhouder is van de vennootschap. In het geval de vennootschap een lager bedrag uitbetaalt, zal een heffingssanctie worden toegepast.
De investeringsaftrek zal gefaseerd verdwijnen en zal vanaf 2019 niet langer bestaan.
Een andere opmerkelijke maatregel is het expliciteren van het matching-principe in artikel 49 W.I.B. ’92 hetgeen er toe zou leiden dat kosten verbonden aan activiteiten of inkomsten van het volgend boekjaar, slechts in dit volgende boekjaar aftrekbaar zullen zijn. De techniek van de volledige aftrekbaarheid van de vooruitbetaalde kosten zou m.a.w. verdwijnen.
Een hervorming van de verworpen uitgaven is ook in het vooruitzicht gesteld en zal er voornamelijk op gericht zijn om misbruiken m.b.t. beroepskosten tegen te gaan, alsook de aftrekken i.v.m. privéuitgaven zoveel als mogelijk teniet te doen. Zo zouden de afschrijvingen en/of de kostenaftrek verbonden aan de woning ter beschikking gesteld aan een aandeelhouder of bedrijfsleider niet langer aftrekbaar zijn2. Hetzelfde geldt voor activa aangehouden als belegging, die geen periodieke belastbare inkomsten opleveren. Vraag is dan wel hoe de latere meerwaarden zullen worden belast.
Ook de fiscaal voordelige techniek van de private onroerende leasing zou er mogelijks moeten aan geloven. Het idee ligt voor om het gehele bedrag ontvangen uit hoofde van een dergelijke leasing toe te voegen aan de definitie van belastbare onroerende inkomsten in de personenbelasting.
Tenslotte vormt het invoeren van een ‘diverted profit tax’ een optie. Een dergelijke belasting, die reeds bestaat in de UK en in Australië, is er op gericht om winstverschuivingen tegen te gaan. De activiteit en de belastbare materie (substance) in een staat vormen daarbij de grondslag om tot belasting over te gaan.
Niet langer op de onderhandelingstafel
Andere voorstellen, aangehaald in eerdere ontwerpen, haalden de eindstreep niet. Zo is er in het nieuwste ontwerp geen sprake meer van een meerwaardebelasting op aandelen, noch van de verhoging van de roerende voorheffing naar 30%. Eerder hadden de werkgeversorganisaties Unizo en Voka zich reeds uitgesproken tegen deze maatregelen.
De vraag rijst nu of bovenstaande maatregelen voldoende zullen zijn om de hervorming budgetneutraal door te voeren. Minister van Overtveldt maakte zich alvast sterk dat de rekening klopt als een bus.
Vennootschappen dienen nu na te gaan welke (boekhoudkundige en fiscale) impact de verschillende maatregelen voor hen kunnen hebben en zo nodig hun (trans)acties af te stemmen op deze snel naderende veranderingen.
1 In deze hypothese zou de onaantastbaarheidsvoorwaarde vervallen.
2 Met uitzondering van de hypothese waarbij men in hoofde van de gebruikers van de woning in de personenbelasting een belastbaar voordeel van alle aard in aanmerking neemt.
Voor bijkomende vragen kan u terecht bij:
Ben Van Vlierden (ben.vanvlierden@tiberghien.com )
Charlotte Meskens (charlotte.meskens@tiberghien.com)
0 reacties