De problemen die aan het licht komen bij de nationale databank van de ANPR-camera’s leggen niet enkel de kwetsbaarheid bloot van een cruciaal veiligheidsinstrument, maar vormen tegelijk een pijnlijk herkenbare illustratie van bredere uitdagingen die ook de digitalisering van justitie treffen. De parallellen zijn te duidelijk om te negeren. In beide gevallen werd de belofte van efficiëntie, snellere procedures en betere dienstverlening overschaduwd door een gebrekkige voorbereiding, een onderschatting van technische vereisten en een stroeve bestuurlijke opvolging die cruciale vertragingen veroorzaakte.
Net zoals bij de ANPR-systemen zien we bij de digitalisering van justitie dat de capaciteit vaak structureel wordt onderschat. Nieuwe digitale tools, van databanken van vonnissen en arresten tot elektronische dossiersystemen, worden ingevoerd met hoge verwachtingen, maar zonder voldoende inschatting van de belasting die de dagelijkse praktijk op die systemen legt. Wanneer honderden, soms duizenden gebruikers tegelijk toegang moeten hebben tot gevoelige en omvangrijke documenten, botsen systemen die ontworpen zijn voor theoretische modellen op de weerbarstigheid van de realiteit. De les uit de ANPR-problematiek is duidelijk: capaciteit moet niet worden afgestemd op het ideale gebruiksscenario, maar op piekbelastingen en worstcasescenario’s. Een systeem moet niet enkel werken onder normale omstandigheden, maar ook bestand zijn tegen storingen, aanvallen en intensief gebruik bij bijvoorbeeld nationale crisissen. Geen enkele technologie blijft robuust als ze gebouwd is voor de ondergrens van gebruik en niet voor de piek.
Een ander pijnlijk raakvlak is de gebrekkige governance. Bij de ANPR-databank bleef lange tijd onduidelijk wie finaal verantwoordelijk was voor het beheer, de updates en de correcte naleving van de regelgeving rond opslagduur en privacy. Die versnipperde verantwoordelijkheid leidde tot uitstel, afwachtendheid en uiteindelijk stilstand. Binnen de digitalisering van justitie zien we gelijkaardige symptomen: de versnippering tussen verschillende diensten, departementen en kabinetten zorgt voor projecten die moeizaam op gang komen, vaak zonder heldere projectleiding, zonder een sluitend budget en zonder afgesproken verantwoordingsmechanismen. Ook hier blijkt: zonder een strak afgelijnde structuur, met duidelijke lijnen van verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid, vervallen ambitieuze digitaliseringsprojecten snel in een moeras van vertragingen, overlegcircuits en herhaalde aankondigingen zonder tastbare resultaten.
Ook de nood aan transparantie springt in het oog. Zowel in het dossier van de ANPR-camera’s als bij de digitalisering van justitie wordt het publiek vaak pas geïnformeerd wanneer de problemen al manifest en onontkoombaar zijn. Informatie over de toestand van de systemen, over de naleving van wettelijke regels of over de praktische gevolgen van storingen sijpelt slechts druppelsgewijs naar buiten. Dit gebrek aan transparantie ondermijnt het noodzakelijke vertrouwen van de burger in de instellingen die geacht worden hun veiligheid te beschermen en recht te spreken. Transparantie moet een hoeksteen zijn van elk digitaliseringsproces: door systematisch te rapporteren over stand van zaken, over risico’s, over gebreken en over successen, kunnen instellingen draagvlak creëren en behouden. Verbergen of verdoezelen is op korte termijn verleidelijk, maar op lange termijn funest. Digitale projecten dragen niet alleen data, maar ook een morele last: het vertrouwen dat ze niet enkel voor, maar ook met de burger functioneren.
De gebrekkige risico-inschatting die het ANPR-debacle kenmerkt, biedt eveneens een duidelijke waarschuwing voor justitie. In complexe ICT-projecten is het niet de vraag of er problemen zullen opduiken, maar hoe snel en hoe efficiënt men erop zal kunnen reageren. De illusie dat een systeem na implementatie zonder noemenswaardige incidenten zal functioneren, moet worden losgelaten. In plaats daarvan moet risicomanagement van bij het begin integraal deel uitmaken van het project: noodscenario’s, back-upsystemen, onafhankelijke audits en duidelijke afspraken over wat te doen bij datalekken, storingen of cyberaanvallen zijn geen luxe, maar noodzaak. Ook moet bij elk digitaliseringsproject binnen justitie nagedacht worden over de exitstrategie: wat als een systeem faalt of veroudert? Hoe vangen we dat op zonder de continuïteit van de rechtsbedeling in gevaar te brengen? De ANPR-crisis toonde pijnlijk aan hoe snel een systeem, eens uit balans, een bron van nieuwe risico’s wordt in plaats van een middel tot beheersing.
Bovenal toont de ANPR-problematiek aan hoe snel vertrouwen verdampt wanneer digitalisering faalt. In een rechtsstaat is vertrouwen fundamenteel. De burger moet erop kunnen rekenen dat het recht toegankelijk, transparant en efficiënt wordt toegepast. Als digitale systemen in justitie net het tegenovergestelde beeld oproepen – van onbetrouwbaarheid, ontoegankelijkheid en willekeur – dan zadelen we onszelf op met een dubbele schade: de praktische ontwrichting van processen en het verlies van legitimiteit. Digitale rechtspraak en digitale politie-instrumenten zijn geen vrijblijvende technische upgrades, ze raken de kern van het maatschappelijk contract tussen burger en overheid. Faalt men hierin, dan faalt men niet enkel in technologie, maar in de fundamenten van de democratische rechtsorde.
Daarom moeten alle digitaliseringsinspanningen binnen justitie worden opgevat als kritieke infrastructuurprojecten. Dat vraagt niet enkel investeringen in hardware en software, maar ook in menselijke expertise, governance-structuren en permanente kwaliteitsbewaking. Er moet worden geïnvesteerd in opleidingen voor magistraten, parketmedewerkers en administratief personeel, zodat nieuwe systemen geen loutere ‘technologische laag’ worden die over verouderde werkwijzen wordt gelegd, maar echt geïntegreerd raken in de dagelijkse werking. Innovatie moet gepaard gaan met cultuurverandering: niet enkel nieuwe middelen, maar ook nieuwe methodes, nieuwe denkpatronen en een nieuwe vorm van samenwerking over diensten en bevoegdheidsniveaus heen.
De ANPR-crisis biedt dus, ondanks alle frustratie, een uitgelezen kans om lessen te trekken voordat nieuwe digitale ambities stranden op dezelfde klippen. Degelijke voorbereiding, heldere verantwoordelijkheden, structurele transparantie, robuust risicomanagement en het actief bouwen aan vertrouwen moeten geen bijgedachten zijn, maar centrale bouwstenen bij elke stap naar een digitale justitie. Digitalisering kan alleen slagen wanneer de mens en de technologie elkaar versterken, niet wanneer ze elkaar ondermijnen. Slechts door die les te trekken, kunnen we vermijden dat het volgende digitaliseringsproject opnieuw verzandt in de fouten van het verleden. Want waar technologie faalt, faalt uiteindelijk ook het recht.
Pierre Thiriar – Deze bijdrage vertolkt louter de opinie van de auteur in persoonlijke naam.
0 reacties