Uitingsvrijheid van advocaten in dossierstukken: een wisselvallig verhaal cover

11 jun 2025 | Civil Law & Litigation

Uitingsvrijheid van advocaten in dossierstukken: een wisselvallig verhaal

Door Leo Neels

Recente vacatures

Notarieel jurist
Burgerlijk recht Erfrecht Vastgoed Vermogensrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Burgerlijk recht Fiscaal recht Ondernemingsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Redacteur
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Ondanks een gunstig arrest van het Constitutioneel Hof, werd de beëindiging van het mandaat van mr. Backovic als lokaal raadslid, en dat van de andere raadsleden, later door de administratieve rechtbank niet ongedaan gemaakt. In zijn bezwaar tegen die uitspraak, legde hij bij de rechtbank van eerste aanleg een stuk voor dat wees op de verkeerde wetstoepassing door de administratieve rechtbank, met daarin nogal scherpe bewoordingen. Het kwam de advocaat op een boete wegens ‘contempt of court’ te staan. Het EHRM boog zich over de zaak met focus op de uitingsvrijheid van advocaten in dossierstukken (EHRM 8 april 2025, Backovic v Serbia).

Mr. Backovic hanteerde onder andere de volgende bewoordingen in zijn bezwaar:

“Als een soort 'pennenlikker' heeft de Administratieve rechtbank een beperkende 'interpretatie' van de Wet op de uitvoeringsprocedure gegeven, die noch in de grondwet, noch in de wetten enige grond heeft. Zulke praktijken voelen aan als ‘vooroorlogse’ ervaringen en gewoonten die al verkeerd en slecht zijn verklaard door alle relevante instanties; om die reden werd nieuwe wetgeving ingevoerd en had men ook al lang de bezetting van de rechtbank moeten aanpassen.

Met andere woorden, de pennenlikkers van de uitvoeringsrechtbanken brengen catastrofale gevolgen teweeg voor de rechten van de eiser, voor de duur van de procedure en voor de rechtszekerheid ten aanzien alle betrokken partijen – en dat in een staat die nu toch te boek staat als rechtsstaat.

Zulke praktijken zouden tot het verleden moeten behoren. Het zijn ervaringen van een systeem waarvan bewezen is dat het slecht is en catastrofale gevolgen had, en ze zijn bijzonder nadelig, omdat ze een enorme tekortkoming zijn van de manier waarop we nu de rechtsprekende functie uitoefenen op basis van nieuwe en essentieel verschillende wetten.

(…)

Het is de taak van de tenuitvoerleggingsrechtbank om alle redelijke inspanningen te leveren om een beslissing ten uitvoer te leggen waarin een andere rechtbank en de procespartijen jaren van moeite en kosten hebben geïnvesteerd, zelfs als de juridische genieën en juridische reuzen van de tenuitvoerleggingsrechtbank van mening zijn dat zij, in al hun vindingrijkheid, zogenaamd een veel beter vonnis zouden kunnen opstellen dan hun collega's van een andere rechtbank.

Die uitvoeringsrechtbank doet echter het tegendeel en gaat – van op het voetstuk van een absolute arbiter en misbruik makend van de afwezigheid van een effectief rechtsmiddel tegen haar vonnissen – op zoek naar een naald in een hooiberg. Zulke houding staat gelijk aan een absoluut misbruik van de haar toevertrouwde functie.

De uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg over het vonnis van de Administratieve rechtbank is klinkklare onzin, die gewoon geen verder commentaar waard is. Of het nu met kwaad opzet is geschreven … of door een gebrek aan kennis, een dergelijke beslissing en de motivering ervan zijn onverenigbaar met het optreden van een professionele rechterlijke macht in de rechtsstaat die Servië beweert te zijn.

Dat men zowel de status als de deskundigheid van de administratieve rechtbank in twijfel trekt – rekening houdend met haar verleden – zou grappig zijn als het niet triest was…”.

De nationale procedure

Dezelfde alleen zetelend rechter die de bestreden uitspraak had gedaan, veroordeelde nadien mr. Backovic tot een geldboete van ongeveer 910 euro wegens “contempt of court”, met de motivering dat zijn bezwaarschrift de belediging van de rechtbank als doel had, dat de bewoordingen fel waren, en dat ze werden geformuleerd door een advocaat in functie.

In hoger beroep voerde mr. Backovic aan dat hij geen uitspraken had willen doen over de persoon van de rechter, doch enkel en terecht een scherp commentaar had gegeven op het kwalitatief ondermaats karakter van de manier waarop zij haar rechterlijke functie had waargenomen: het ging om de onwettigheid van haar beslissing.

In hoger beroep werd de geldboete gehalveerd, maar de beslissing werd wel gemotiveerd op basis van het beledigend karakter van zijn uitingen die de reputatie van de hoven en rechtbanken aantastte: het was niet zozeer een kritiek op de wettigheid van de uitspraak, doch wel commentaar op het gebrek aan professionalisme van de voorzitster, haar gebrek aan kennis, en haar gebrek aan waardigheid in de uitoefening van haar functie.

De sanctie van de nationale rechter voor de uitlatingen in het neergelegd stuk, werd ditmaal door het Hof – verrassend – in overeenstemming geacht met artikel 10 EVRM.

De beginselen

Het Hof herinnert aan zijn rechtspraak over minachtende uitingen van advocaten ter terechtzitting. Het bevestigt de speciale rol van advocaten, die cruciaal is voor het effectief functioneren van eerlijke rechtsbedeling, en hen een zekere vrijheid geeft met betrekking tot argumenten die in de rechtszaal worden gebruikt; ze hebben de plicht om de belangen van hun cliënten met toewijding te verdedigen.

Het Hof herhaalt ook dat de vrijheid van meningsuiting van een advocaat in de rechtszaal niet onbeperkt is en dat bepaalde belangen, zoals het gezag van de rechterlijke macht, zwaar genoeg wegen om beperkingen van dat recht te rechtvaardigen.

Rechters, aldus het Hof, moeten worden beschermd tegen ernstig beschadigende aanvallen die in wezen ongegrond zijn, met name gezien zij onderworpen zijn aan een discretieplicht die magistraten belet om te antwoorden.

Er moet, aldus het Hof, een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen kritiek en belediging. Als de enige bedoeling van een uiting is om een rechtbank of leden van die rechtbank te beledigen, vormt een passende sanctie in beginsel geen schending van artikel 10 van het Verdrag.

Bij het maken van een onderscheid tussen kritiek en belediging moeten de gebruikte bewoordingen worden gezien in het licht van de zaak als geheel, met inbegrip van hun inhoud en de context waarin ze zijn gemaakt.

Toepassing

De zaak gaat over een neergelegd document voor hemzelf en de procespartijen die hij vertegenwoordigde, dat verder ook niet publiek was gemaakt. Gelet op de scherpe en eerder persoonlijke bewoordingen en kwalificaties, en de omstandigheid dat de procedure gevoerd werd voor een alleen zetelend rechter, oordeelde het Hof dat de motivering van de nationale rechter niet onredelijk was, terwijl het ook aanmerkte dat die in de regel beter geplaatst is om de gebruikte taal te beoordelen (§ 42 en 46) – een beroep op de fameuze margin of appreciation.

De verschillende nationale rechters die waren tussengekomen hadden de sanctie, die overigens verlaagd werd, niet strijdig bevonden met het EVRM. Bizarre overweging van een Hof dat eindrechter is van die verenigbaarheid !

Analyse

Opvallend is dat mr. Backovic zijn eigen zaak bepleitte, samen met die van diverse andere raadsleden wiens mandaat op eigenaardige wijze als beëindigd was verklaard door de rechtbank. Optreden in eigen zaak is voor een advocaat niet zo evident, en wordt bij ons ontmoedigd omdat de onafhankelijkheid, en de kernwaarden van kiesheid en waardigheid hierin een doorslaggevende rol spelen.

Advocaten treden in geen geval op inzake de inning van eigen erelonen (OVB, Handboek Deontologie voor de advocaat-stagiair, p. 120-121).

Door advocaten neergelegde stukken vallen in ons systeem onder de immuniteit van pleidooi en geschriften in het kader van het beginsel van vrije beroepsuitoefening (art. 444 Ger.W.). Dezelfde bepaling vergt dat advocaten geen ernstig feit tegen de eer en de faam van personen aanvoeren, “tenzij dit voor de zaak volstrekt noodzakelijk is”. Artikel 452 SW spiegelt deze bepaling in strafzaken.

Het is algemeen gekend dat tuchtvorderingen niet door immuniteit gedekt zijn, omdat die alleen geldt ten aanzien van organen die rechtsmacht uitoefenen.

Een eigenaardigheid is de vaststelling dat de nationale procedure kennelijk werd gevoerd met een beroep op artikel 6 EVRM, en voor het Hof werd gebracht onder artikel 10 (§ 44).

Afwijkende mening

Twee van de zeven rechters volgen de meerderheid niet in hun dissenting opinion. Ze voeren aan dat de sterke en sarcastische bewoordingen in de neergelegde stukken, zonder oogmerk van publieke bekendmaking, de grenzen van aanvaardbare kritiek niet overschreden. Ze tonen bijzonder begrip voor de uitlatingen, omdat de advocaat ook, samen met zijn cliënten, een raadslid was die voor een zekere termijn zijn bevoegdheden niet had kunnen uitoefenen. Dat kan, luidens hun overweging, bij hem en zijn cliënten tot een zekere frustratie hebben geleid.

M.i. is de overweging i.v.m. de frustratie van de advocaat overigens een goed argument om een zaak waarin men als advocaat een eigen belang heeft niet zelf als advocaat in rechte te behandelen. In Straatsburg was dat uiteraard niet de rechtsvraag, mede gelet op de zinsnede in artikel 6, sub 3c, EVRM die eenieder tegen wie een vervolging wordt ingesteld het recht geeft om zichzelf te verdedigen.

In hun doorslaggevend argument voeren de dissidente rechters aan dat het Hof zich beriep op eigen, inmiddels gedateerde, rechtspraak om de sanctionering van de advocaat in overeenstemming te vinden met artikel 10.

In verband de sanctionering van scherpe taal van advocaten, met mogelijke belediging van de rechtbank in neergelegde stukken in formele procedures, neemt het Hof tegenwoordig immers vaak aan dat zulke veroordeling door een nationale instantie in strijd is met hun door artikel 10 EVERM beschermde uitingsvrijheid tijdens de zitting.

In de meest recente voorafgaande zaak Pisanski v Croatia (4 juni 2024) ging het ook over forse bewoordingen – zoals de overweging …”dat sommigen zullen blijven oordelen dat de zon groen is. Omdat ze dat kunnen”.

In die zaak overwoog het Hof nog unaniem als volgt:

“Het Hof is van oordeel dat de nationale rechterlijke instanties bij hun onderzoek van de zaak hebben verzuimd de uitlatingen van verzoeker te plaatsen in de context en het forum waarin zij werden gedaan. In dit verband merkt het Hof allereerst op dat verzoeker de betwiste opmerkingen heeft gemaakt in het kader van een gerechtelijke procedure waarin hij optrad als advocaat, en dat zijn opmerkingen betrekking hadden op die procedure.

Meer bepaald werden zijn opmerkingen gemaakt in het kader van een beroep tegen een beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om tenuitvoerlegging, dat wil zeggen een beslissing die tegen de belangen van zijn cliënt indruiste. Dit betekent dat zij werden gedaan in een forum waar de rechten van zijn cliënt natuurlijk krachtig moesten worden verdedigd.

Het betekent verder dat, in tegenstelling tot kritiek die bijvoorbeeld in de media wordt geuit, de opmerkingen van verzoeker werden gemaakt in het kader van een interne communicatie tussen hem als advocaat en het hof van beroep, waarvan het grote publiek niet op de hoogte was.

Bovendien is het Hof er niet van overtuigd dat de opmerkingen van verzoeker, hoewel krachtig geformuleerd, uitsluitend tot doel hadden de rechtbank te beledigen.

Zijn opmerkingen waren niet gericht tegen een bepaalde rechter, maar hadden betrekking op de interpretatie van het relevante nationale recht door de arrondissementsrechtbank van Zagreb in een andere zaak, die ook was gevolgd door de burgerlijke rechtbank van Zagreb in de zaak van zijn cliënt, en die volgens hem ernstige gebreken vertoonde en in strijd was met de duidelijke wettelijke bepalingen van de tenuitvoerleggingswet.

Hoewel het waar is dat de betwiste opmerkingen enigszins onfatsoenlijk en kleurrijk waren en dat de toon ervan bijtend was, werd het gebruik van een dergelijke toon bij het becommentariëren van de rechtsbedeling eerder al verenigbaar geacht met artikel 10”.

Dit leek de vaste rechtspraak van het Hof inzake uitingen van advocaten ter terechtzitting. Nu beroept het Hof zich plots op de national margin of appreciation, wat wil zeggen dat ze het oordeel van de lokale rechter laat voorgaan. Komt daarmee de uitingsrechtspraak van advocaten, die de jongste tien jaar tot stand kwam op de helling? Welke lijn zal het Hof in volgende zaken van uitingsvrijheid van advocaten ter terechtzitting kiezen?

Een verontrustende vraag ten opzichte van een Hof dat de eindrechter is inzake de verenigbaarheid van nationale uitspraken met het EVRM.

Prof em Leo Neels, advocaat (*)

(*) Vertalingen in deze tekst zijn gemaakt met behulp van Deepl

Recente vacatures

Notarieel jurist
Burgerlijk recht Erfrecht Vastgoed Vermogensrecht
0 - 3 jaar
Brussel
Advocaat
Burgerlijk recht Fiscaal recht Ondernemingsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Redacteur
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.