Weet u nog waar u was toen u eerst kennisnam van het uurtariefarrest van het Europees Hof van Justitie van 12 januari 2023? U weet wel, die zaak uit Litouwen waarbij het Hof stelde dat het louter meedelen van het uurtarief aan de consument-cliënt niet volstaat om te voldoen aan de informatieverplichting omdat “de informatie die [de advocaat] moet verstrekken vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat zich [onvoorzienbare toekomstige] gebeurtenissen voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten”.[1] Volgens een bijdrage in het Nederlandse Advocatenblad[2] zou een analyse van de Nederlandse feitenrechtspraak sindsdien leiden tot het besluit dat bij dienstverlening aan een consument hoe dan ook een voorafgaande kostenraming vereist is. Is dat terecht?
Analyses van het uurtariefarrest in België, in het bijzonder over de sanctie in geval van schending van de informatieplicht
Het uurtariefarrest heeft onmiddellijk de nodige commentaren ontlokt in de Belgische rechtsleer[3], niet in het minst over de vraag of de advocaat dan van elk ereloon verstoken blijft als hij de informatieverplichting met de voeten getreden heeft.
Er is eensgezindheid[4] dat een louter-uurloonbeding naar Belgisch recht wel een schending is van de informatieverplichting van artikel VI.2, 3° WER[5] (of nog: een misleidende omissie kan uitmaken in de zin van artikel VI.99 WER[6]), maar daarom niet noodzakelijk ook een onrechtmatig[7] beding is in de zin van artikels I.8, 22° en VI.82 WER.[8]
Een schending van de informatieverplichting leidt enkel tot een precontractuele aansprakelijkheid.[9],[10] Pas wanneer er een onrechtmatig beding aan de orde is, dringt vernietiging zich op.
Wanneer is er sprake van een onrechtmatig beding? Als het een “kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument”[11] en de rechter oordeelt soeverein of dat bij een gegeven beding het geval is, rekening houdend met “alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is”, alsook “de aard van de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft”.[12]
Eenmaal de rechter wel als onrechtmatig beding kwalificeert, en dus vernietiging ervan uitspreekt, wordt gesuggereerd dat dit betekent dat de consument geen enkele betaling verschuldigd is voor verrichte diensten. In het uurloonarrest overweegt het Hof immers dat indien de overeenkomst zonder het kostenbeding niet kan voortbestaan, ze geheel nietig verklaard wordt, zelfs indien dit zou betekenen dat de verkoper geen enkele vergoeding ontvangt voor zijn diensten.[13]
“Maar dat is toch volstrekt onbillijk”, redeneert elke rechtgeaarde advocaat? Het Hof verwijst echter naar het langetermijndoel en de afschrikkende werking die er moet zijn om ondernemers ertoe aan te zetten deze bedingen werkelijk niet meer te gebruiken, in plaats van ervan uit te gaan dat de rechter wel zal matigen of aanvullen.[14]
De nationale rechter kan volgens het Hof de nietigheid alsnog achterwege laten en het kostenbeding vervangen door een bepaling van aanvullend recht indien de consument uiterst nadelige gevolgen zou ondervinden van de nietigverklaring van de overeenkomst.[15]
In de bijdrage in het Nederlandse Advocatenblad wordt laconiek geredeneerd dat de invordering van het ereloon door de advocaat doorgaans gebeurt op een moment dat de samenwerking al beëindigd is, zodat er geen nadeel voor de cliënt is bij de vernietiging van de overeenkomst. En dat deze dus zonder meer vernietigd kan worden, zodat de advocaat geen aanspraak maakt op ereloon.
Het Hof zelf redeneert echter verder, en is meer bepaald beducht voor het risico dat de dienstverlener op basis van een andere rechtsgrond een vergoeding voor zijn dienst zou kunnen eisen[16] (die dus nadeliger zou kunnen uitvallen voor de cliënt en/of waarbij minstens de rechtsonzekerheid een nadeel is). Of voor de kans dat volgens het nationale recht de in uitvoering van de advocatenovereenkomst verrichte handelingen niet langer geldig of doeltreffend zouden zijn, en met andere woorden bijvoorbeeld een nietigheid van proceshandelingen teweeg zou brengen.[17]
Voor deze gevallen zou dus de overeenkomst wel behouden kunnen worden, met een door de rechter gehanteerde vervangende bepaling voor begroting van het ereloon. Daarbij geldt dan wel weer dat deze vervangende bepaling specifiek bedoeld moet zijn om te worden toegepast op overeenkomsten tussen een verkoper en consument, en dat ze geen dermate algemene strekking mag hebben dat zij er in essentie zou op neerkomen dat de nationale rechter toch een eigen raming bepaalt voor de verleende diensten.[18]
Rechtsgronden als zaakwaarneming en/of verrijking zonder oorzaak zouden dus uit de boot vallen. En zo ook artikel 446ter Ger.W.,[19] aangezien dit open normen zijn, die bovendien niet specifiek voor consumenten bedoeld zijn.
Waarom deze beperkingen om een vervangende bepaling te kunnen toepassen? Het Hof grijpt terug naar de vereiste van de Richtlijn Onrechtmatige Bedingen dat een rechter niet zelf inhoudelijk mag herzien of aanvullen, zoniet zou de ontradende werking van de nietigheidssanctie wegvallen. Enkel indien het nationale recht in een specifieke bepaling voorziet, mag deze in de plaats komen. In de Litouwse wet staan kennelijk minimumtarieven voor advocatendiensten ingeschreven.[20]
Er is gewezen op het paradoxale effect van deze vereisten. Als er geen vervangende bepaling kan worden aangegrepen, blijft de consument immers wel geconfronteerd met de eventuele nadelige gevolgen van een vernietiging van de overeenkomst.[21]
Nadelige gevolgen van een vernietiging naar Belgisch recht
Naar Belgisch recht lijken deze nadelige gevolgen effectief te bestaan. Er geldt immers bij ons bij vernietiging niet dat de dienstverlener zomaar geen enkele vergoeding voor zijn prestaties krijgt. In tegendeel ontstaat van rechtswege een restitutieplicht.[22] En als de restitutie in natura onmogelijk is, bijvoorbeeld bij dienstprestaties, geldt dat ze bij equivalent moet gebeuren.[23].We komen met andere woorden dus toch weer uit bij een vergoeding voor de advocaat, maar met als nadeel dat er rechtsonzekerheid is over hoeveel ze precies zal bedragen.
Wel geldt dat de rechter de restitutie geheel of gedeeltelijk kan weigeren aan de partij “die bij de contractsluiting opzettelijk inbreuk heeft gepleegd op de openbare orde”.[24] Meer bepaald “wanneer hij feitelijk oordeelt dat de preventieve rol van de sanctie voor de overeenkomst uit ongeoorloofde oorzaak in het gedrang komt of als de maatschappelijke orde vereist dat de verarmde zwaarder bestraft wordt”.[25]
Het litigieuze arrest bevestigt dat het Europees recht zich er niet tegen verzet dat een rechter in een welbepaald geval zou besluiten dat een advocaat-dienstverlener geen enkele vergoeding voor geleverde prestaties toekomt. Maar geenszins legt het die verplichting op, en naar Belgisch recht bestaat die verplichting ook niet.
Gedifferentieerd sanctieapparaat
Het besluit schijnt dus eerder te zijn dat er naar Belgisch recht meerdere mogelijkheden zijn voor de rechter om wel te sanctioneren, maar zonder tot ’gratis advocatuur’ te hoeven beslissen:
- Hij kan vaststellen dat er wel sprake is van een schending van de informatieverplichting maar niet van een ‘kennelijk onevenwicht ten nadele van de consument’ – dus geen onrechtmatig beding. Zodat hij niet vernietigt, maar enkel een precontractuele fout vaststelt en daarvoor een zekere schadevergoeding oplegt, alsdan te compenseren met het aangerekende ereloon.
- Of hij kan vaststellen dat er wel sprake is van een onrechtmatig beding, en dus vernietigen, wat evenwel principieel een restitutie bij equivalent teweegbrengt. Waarbij hij ervoor kan opteren om de advocaat als ‘schuldige partij’ slechts ten dele een ereloon te ontzeggen, rekening houdend met de concrete omstandigheden en gedragingen van beide partijen.
Toepassingen uurtariefarrest in de Belgische rechtspraak
In de (schaars) gekende toepassingen in de Belgische rechtspraak sinds het Litouwenarrest blijkt ook de afkeer van de feitenrechters om ‘gratis advocatuur’ tot norm te verheffen.
In een hierna nader besproken arrest van het hof van beroep Gent, waarin aan de cliënt enkel een uurtarief voorafgaandelijk meegedeeld was, oordeelt het hof niettemin dat er voldoende geïnformeerd werd en het ereloon integraal verschuldigd is.[26]
Ook de vrederechter Oostende wil, hoewel van oordeel dat de informatieverplichting niet werd nageleefd omdat geen duiding werd gegeven over de berekeningswijze van de erelonen, niet tot een vernietiging komen en houdt het op een herleiding van het ereloon met 35% “ter compensatie van het geleden nadeel door de consument”.[27]
De rechtbank van eerste aanleg te Brugge oordeelde in een vonnis van 4 juni 2025, waar niet de nietigheid gevorderd werd door de (gewezen) cliënt, dat de schending van de informatieverplichting een fout is in de zin van artikel 1382-1382 oud BW die leidt tot een precontractuele aansprakelijkheid, doch opdat hiervoor vergoeding zou kunnen worden toegekend in de eerste plaats vereist is dat hiervoor een tegenvordering werd ingesteld[28].
Beter voorkomen dan genezen: welke informatie moet minimaal worden gegeven?
De sanctie blijkt dus niet noodzakelijk zo draconisch als soms wordt voorgehouden. Maar bovendien geldt dan nog dat er eerst sprake moet zijn van een schending van de informatieverplichting.
Louter het uurtarief meedelen volstaat inderdaad niet om aan de informatieverplichting te voldoen, dat staat sinds het Litouwenarrest buiten kijf.[29],[30] Welke informatie moet dan wel minimaal verstrekt worden?
Het hof benadrukt eerst zelf dat het voor de advocaat doorgaans moeilijk tot onmogelijk is om het aantal uren te voorspellen dat nodig zal zijn om de diensten te verlenen, en dus ook wat de totale kost voor de dienstverlening zal zijn.[31]
Maar de consument moet wel nadere aanwijzingen krijgen om een zekere inschatting te kunnen maken. Het hof denkt meer bepaald aan een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren,[32] of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen en/of timesheets te bezorgen.[33]
Het hof geeft dus zelf reeds uitdrukkelijk aan dat niet enkel een kostraming ter zake de nodige informatie biedt opdat de consument zijn inschatting kan maken.
Er wordt gesteld[34] dat de mogelijkheid van de tussentijdse facturatie en/of timesheets eigenlijk niet zou voldoen aan de vereiste dat de consument ‘vóór de sluiting van de overeenkomst geïnformeerd moet worden opdat hij met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst zijn beslissing kan nemen’.
Zo haalt ook het Hof in het Litouwenarrest aan dat het voor de consument ”van wezenlijk belang is dat hij vóór de sluiting van de overeenkomst kennisneemt van alle contractuele voorwaarden en de gevolgen die aan die sluiting zijn verbonden, want op basis van de aldus verkregen informatie zal hij besluiten of hij gebonden wenst te worden door de voorwaarden die de verkoper tevoren heeft vastgelegd”.[35]
Bijzonderheden van de vertrouwensberoepen mee in de weegschaal
Het veelvuldig gehamer op het ‘voorafgaandelijk’ moeten meedelen van de informatie, in functie van het ’gebonden worden door een overeenkomst’ van de consument, lijkt echter in werkelijkheid in de context van een advocatensamenwerking eerder minder pertinent.
De samenwerking met een advocaat, net zoals overigens met de andere vertrouwensberoepen, is immers ad nutum herroepbaar.
Op geen enkel moment is de cliënt-consument blijvend gebonden aan de advocaat en diens aanrekeningen.
Dat is uiteraard een significant verschil met overeenkomsten met andere dienstverleners waarbij de consument voor een zekere tijd of voor een zeker werk gebonden wordt, die zonder meer onder dezelfde bepalingen beoordeeld worden (bv. een gasleveringscontract[36] of overeenkomst voor telecommunicatie[37] voor een bepaalde duur, een overeenkomst voor bankdiensten voor een bepaalde duur[38], of een overeenkomst tot uitvoering van een renovatie van de elektrische installatie in een woning[39]).
En het haalt dan ook het grote belang onderuit om deze informatie per se geheel voorafgaandelijk te moeten krijgen. De cliënt-consument kan immers zijn beslissing om op de advocaat beroep te doen nog bijstellen wanneer hij uit de eerste facturen mocht afleiden dat de kosten al te hoog oplopen.
In een uitspraak van het Gentse hof van beroep waarin geoordeeld werd dat de advocaat voldoende informeerde over de berekening van kosten en ereloon wordt onder meer overwogen: “Dat is versterkt door de regelmatige tussentijdse facturatie met de mededeling van het aantal reeds gepresteerde uren voor de aldaar opgelijste prestaties”.[40]
Ook in Nederland is er rechtspraak die bevestigt dat het feit dat er tweewekelijks of maandelijks gefactureerd werd, de cliënt wel degelijk een behoorlijk inzicht gaf over de omvang van de kosten en de snelheid waarmee deze opliepen.[41]
Het zijn overigens net ook deze vertrouwensberoepen die bijkomend gecontroleerd en/of gesanctioneerd worden door een plichtenleer en toezichtsorgaan, waarbij in het bijzonder bij advocaten de aanrekening zelfs herleid kan worden.[42] Dit zijn bijkomende mechanismen die een waarborg vormen tegen eventuele aberraties.
Feitelijke beoordeling of de cliënt voldoende geïnformeerd is of niet – toepassing in België
De vraag of een consument voldoende geïnformeerd was, heeft een feitelijk karakter “rekening houdend met alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst”, zo benadrukt ook het Hof in het Litouwenarrest.[43]
In de casus van voormeld arrest van het hof van beroep Gent, waarbij aan de cliënt nochtans enkel een uurtarief voorafgaandelijk meegedeeld was, wordt hiervan gretig gebruik gemaakt. Het Hof oordeelt dat de cliënt-consument in kwestie toch in staat was om ”met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de economische consequenties de samenwerking met de advocaat aan te gaan op basis van de hem beschikbare informatie”. Dit onder meer omdat de cliënt-consument in kwestie jurist was, omdat hij actief was in vennootschappen waarvoor hij evenzeer beroep deed op de advocaat zodat hij vertrouwd was met de gevolgen van een beroep op de diensten van een advocaat, en omdat het om een meerjarige samenwerking ging waarbij tussentijdse facturen gericht werden met een gedetailleerde beschrijving van de prestaties, welke steevast voorbehoudloos betaald werden. De bewuste cliënt-consument was kortom alzo in staat in te schatten aan welke grootteverhouding hij zich mocht verwachten. “Al deze elementen in hun samenhang genomen, waaronder de specifieke achtergrond en bagage van de bewuste cliënt, doen het Hof besluiten dat er bij de start van de samenwerking met de advocaat voldoende geïnformeerd werd en dat het ereloon integraal verschuldigd is’.[44]
Slotsom
In de bijdrage van het Nederlandse Advocatenblad wordt onomwonden gesteld dat periodiek factureren niet volstaat en dat er alleszins ook een voorafgaande ureninschatting moet worden voorzien, zo niet blijft de advocaat verstoken van elk ereloon. Maar dat blijkt niet te stroken met het Litouwenarrest.[45]
Dat is uiteraard geen vrijgeleide om de cliënt zo min mogelijk te informeren. Wat de advocaat redelijkerwijze kán meegeven qua prijsinschatting – te meer wanneer deze een doorslaggevende factor kan zijn bij de te verkiezen aanpak van de zaak – zál hij ook meegeven. Dat is immers zijn essentiële plicht onder artikel 4 van de Codex Deontologie Advocaten “(het belang van de cliënt staat voorop, boven het eigen belang of dat van derden),[46] en overigens ook artikel 1 van de Codex Deontologie Advocaten (waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid)[47].
Afkeer voor kostenraming nog lang verantwoordbaar?
De angst en afkeer om een algehele voorafgaande kostenraming te moeten bezorgen, blijft erin zitten bij advocaten. En ook het Hof van Justitie anno 2023 blijft daar begrip voor hebben.[48] De markt blijft dit overigens kennelijk tot op heden tolereren, dat zegt natuurlijk ook veel.
Nochtans waren reeds in 2018 ’De twee Patricks’ een stuk minder begripvol: dat de kostprijs niet beter kan ingeschat worden door de onvoorspelbaarheid van de opdracht is volgens hen “voornamelijk te wijten aan het feit dat ons beroep zich veel te weinig heeft geïnteresseerd voor het verzamelen en strategisch analyseren van essentiële gegevens die een impact hebben op de kosten van de advocaat. (…) [het advocatenberoep] heeft vaak te weinig belang gehecht aan het statistisch onderzoeken (…) en intelligent analyseren van de bepalende elementen die het verloop van een proces, en dus de kosten ervan, kunnen beïnvloeden”.[49]
Het dient gezegd dat met de hedendaagse en toekomstige mogelijkheden van artificiële intelligentie de advocaat steeds minder zal kunnen verantwoorden dat hij niet in staat zou zijn om aan de cliënt mee te geven binnen welke prijsvork een bepaalde dienst of procedure zich doorgaans situeert.
Met de mogelijkheden die nieuwe technologieën bieden, komt ook de verantwoordelijkheid om ze te benutten.
Het moet dan ook een collectief streven zijn van advocaten en softwareontwikkelaars om in kaart te brengen hoeveel tijd advocaten gemiddeld spenderen aan welbepaalde opdrachten en/of procedures, opdat in de toekomst wel degelijk steevast een (zo benaderend mogelijke) kostenraming kan worden gegeven aan de cliënt.
Frede Van In, advocaat Reallegal, raadslid Orde van advocaten bij de balie West-Vlaanderen
Deze tekst werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Today’s Lawyeronder de titel “Twee jaar na het uurtariefarrest Litouwen: is de advocaat reddeloos verloren zonder voorafgaande kostenraming?”
0 reacties