- Kinderloos echtpaar. De reserve van de ascendenten versus de giften aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner.
Wanneer ik overlijd en geen afstammelingen nalaat, maar wel ascendenten, dan beschikken deze ascendenten over een (thans in vraag gesteld) reservatair erfrecht. Laat ik mijn beide ouders na, dan heeft elke ouder recht op minimaal ¼ van mijn erfenis (art. 915 al. 1 BW). Ben ik echter gehuwd of wettelijk samenwonend, dan heb ik het recht om mijn volledige nalatenschap te vermaken aan mijn langstlevende echtgenote of wettelijk samenwonende partner zonder dat mijn ouders (c.q. grootouders) hiertegen hun reserve kunnen laten gelden. Ascendenten kunnen hun reserve niet inroepen tegen giften die ik aan mijn echtgenote of wettelijke samenwonende partner heb gedaan. Het zijn echter enkel de giften aan mijn echtgenote of partner die “reservebestendig” zijn. In de veronderstelling bijvoorbeeld dat bij mijn overlijden mijn beide ouders nog in leven zijn en ik mijn nalatenschap voor de helft vermaak aan mijn wettelijk samenwonende partner en de overige helft enkel aan mijn moeder, dan kan mijn vader zich niet richten tegen mijn partner om zijn reserve op te eisen, maar hij kan wel zijn reservatair ¼ opeisen bij mijn moeder.
- Kinderloos echtpaar. Beperkte toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen versus wettelijk erfrecht.
Overlijdt een echtgenoot, gehuwd onder een stelsel van gemeenschap, zonder afstammelingen na te laten, dan verkrijgt zijn overlevende echtgenote de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het (wettelijke of bedongen) gemeenschappelijk vermogen benevens het vruchtgebruik van diens eigen vermogen (art. 745bis § 1 al. 2 BW). Dit is ook zo indien de echtgenoten in hun huwelijkscontract hebben bedongen dat de gemeenschap aan de langstlevende zal toekomen (bijvoorbeeld) voor slechts de ene helft in volle eigendom en de overige helft in vruchtgebruik. De langstlevende echtgenoot verkrijgt dan deze parten ingevolge huwelijksgoederenrecht, maar dit verdelingsbeding houdt geen afstand in van enig erfrecht. Dit zou trouwens een (verboden) verzaking inhouden aan een toekomstig erfrecht. De overblijvende helft van de gemeenschap komt dus in het gegeven voorbeeld in (blote) eigendom toe aan de langstlevende ingevolge zijn erfrecht. Willen de echtgenoten dit deel in blote eigendom aan elkaar ontnemen, dan zullen zij dit testamentair moeten bepalen. Hebben zij eerder in hun huwelijkscontract het beschikbaar deel aan elkaar gegeven, dan zullen zij uiteraard deze gift tussen echtgenoten via een wijziging van het huwelijkscontract ongedaan moeten maken.
- Kinderloos echtpaar. Beperkte gift tussen echtgenoten versus wettelijk erfrecht.
Zijn de kinderloze echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap en hebben zij elkaar begiftigd met enkel vruchtgebruik op de gehele nalatenschap, dan betekent dit niet dat zij afstand hebben gedaan van hun wettelijk erfrecht op de blote eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen. Het doel van een schenking is om iets te geven, niet om iets af te nemen. Wil men zijn echtgenoot beperken tot enkel rechten in vruchtgebruik, dan zal men dit testamentair zo moeten bepalen. Toch laat art. 1094 al. 3 BW de schenker of testator toe (binnen de perken van de reserve) te bepalen dat hij zijn echtgeno(o)t(e) beperkt tot hetgeen hij schenkt of legateert. De begiftigde echtgenoot ontvangt dan enkel dit goed zonder nog aanspraak te kunnen maken op verdere erfrechten, zij het dat hij steeds zijn recht op de reserve behoudt. [1]
Johan Verstraete
[1] Zie J. VERSTRAETE, “De ‘omzetting bij voorbaat’ voorzien in artikel 1094, alinea 3 B.W.” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (eds.) Handboek Estate Planning, deel 5, Larcier (uitg. 2014), p. 123-125.
0 reacties