Met de inwerkingtreding van de Programmawet wordt in hoofde van aandeelhouders een nieuwe exitheffing ingevoerd. Deze exitheffing zal worden toegepast op een fictief dividend dat de aandeelhouders worden geacht te hebben ontvangen naar aanleiding van een grensoverschrijdende zetelverplaatsing (artikel 210, §1, 4°, WIB) of bepaalde herstructureringsoperaties zoals fusies en splitsingen.

Tot op heden had de fictieve gelijkstelling van dergelijke transacties met een liquidatie enkel gevolgen in de vennootschapsbelasting. Hierdoor kon in hoofde van de vennootschap worden overgegaan tot de belasting van de latente meerwaarden en vrijgestelde reserves. Deze gelijkstelling had in principe geen fiscale gevolgen voor de aandeelhouders omdat er geen effectief dividend werd uitgekeerd. Dit standpunt, gebaseerd op een strikte toepassing van het legaliteitsbeginsel, wordt gedeeld door de Dienst Voorafgaande Beslissingen.
De Centrale Diensten van de belastingadministratie zien dit echter anders en menen dat deze gelijkstelling ook moet worden doorgetrokken tot het niveau van de aandeelhouders. Aldus zou een grensoverschrijdende zetelverplaatsing in hoofde van de aandeelhouders resulteren in een fictieve, maar belastbare dividenduitkering. Deze tegenstrijdige visies leidden tot diverse gerechtelijke procedures, die voorlopig in het voordeel van de aandeelhouder lijken uit te draaien.
In de praktijk blijft de belastingadministratie echter vasthouden aan het standpunt van de Centrale Diensten en gaat zij aldus over tot de taxatie van een fictief dividend in het geval van grensoverschrijdende zetelverplaatsingen.
Met de Programmawet wil de fiscale wetgever deze controverse (althans voor de toekomst) beëindigen. Voortaan wordt de fictie expliciet uitgebreid tot het niveau van de aandeelhouders. Zij worden geacht een (fictief) dividend te ontvangen voor een bedrag dat gelijk is aan de meerwaarden die zijn geboekt op de activa die door de emigrerende vennootschap naar het buitenland zijn overgebracht, na toepassing van de vennootschapsbelasting en in verhouding tot de aandelen die ze in de emigrerende vennootschap aanhouden.
Deze fictie is van toepassing op:
- rijksinwoners natuurlijke personen;
- Belgische vennootschappen en rechtspersonen;
- niet-inwoners.
Het fictieve liquidatiedividend is onderworpen aan de gewone belastingregeling voor roerende inkomsten, zijnde een roerende voorheffing van (in principe) 30%. Er wordt echter een vrijstelling voorzien voor het deel van het fictieve liquidatiedividend dat kan worden aangerekend op regelmatig aangelegde liquidatiereserves. Aandeelhouders die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting kunnen, mits wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden, genieten van het dbi-regime (definitief belaste inkomsten).
Om economische dubbele belasting te vermijden, wordt een correctiemechanisme ingevoerd. Met dit mechanisme heeft de aandeelhouder de mogelijkheid om de belasting die hij heeft gedragen op het fictief dividend, te verrekenen met de belasting die hij verschuldigd is wanneer hij later een effectief dividend uitgekeerd krijgt ten gevolge van de realisatie van de effectieve meerwaarde.
Bij gebrek aan een effectieve uitkering kan geen bronheffing worden ingehouden. De betrokken aandeelhouders zullen daarom het ontvangen fictieve dividend moeten aangeven in hun belastingaangifte. De vennootschap die activa naar het buitenland overdraagt, moet een individuele fiche afleveren aan elke betrokken aandeelhouder. Bij gebrek hieraan zal een afzonderlijke aanslag worden gevestigd in hoofde van de vennootschap.
De uitbreiding van deze fictie tot het niveau van de aandeelhouders is juridisch betwistbaar om verschillende redenen, namelijk :
- Op basis van de nationale regelgeving gaat zij in tegen het basisprincipe dat de belasting op roerende inkomsten een reële inkomstenstroom veronderstelt.
- Op basis van het Europees recht kan deze maatregel een belemmering vormen voor de vrijheid van vestiging, aangezien ze leidt tot de belasting van fictieve inkomsten die België ook op een later tijdstip zou kunnen belasten op het ogenblik van de effectieve uitkering aan een Belgische aandeelhouder.
- Op basis van het internationaal recht kan de eenzijdige gelijkstelling aan een dividend zonder expliciete verdragsbasis leiden tot economische dubbele belasting, indien het land van aankomst de fictie niet erkent en op het ogenblik van de effectieve uitkering geen vrijstelling of verrekening toestaat.
Het valt dus te verwachten dat deze hervorming ook in de toekomst aanleiding zal (blijven) geven tot talrijke geschillen. Voor lopende procedures kan deze nieuwe regeling alvast worden ingeroepen in het voordeel van de aandeelhouders. De wetswijziging toont immers aan dat fictie vóór de inwerkingtreding ervan enkel gevolgen had in de vennootschapsbelasting en niet op het niveau van de aandeelhouders.
0 reacties