Wie begaan is met justitie, bekruipt een onbehaaglijk gevoel dat het in ons land de verkeerde kant uitgaat. De democratische rechtsstaat wordt beetje bij beetje aangetast, als een welig tierend betonrot. Verschillende academici en opiniemakers schreven de voorbije maanden boeken of opiniestukken om – met wisselend succes – het brede publiek te informeren over de cruciale rol van de rechtsstaat. Ook de magistraten komen uit hun catacomben en mengen zich steeds meer in het publieke debat. Het is geen toeval dat naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van het hof van beroep in Antwerpen een colloquium wordt georganiseerd over heikele punten als “de activistische rechters”, “het punitief populisme”, “rechters en communicatie”, “de rol van AI in de rechtspraak” en “diversiteit en magistratuur”. Ook de magistratuur beseft dat er grote uitdagingen zijn in de maatschappelijke perceptie van hun functie.
Twee doctoraatsonderzoekers van de KU Leuven schreven deze week overigens een intrigerend opiniestuk in Knack (“‘Gooi minister Van Bossuyt in de cel’ is een goeie slogan, maar een slecht plan”), waarin ze vaststellen dat het niet goed gaat met onze rechterlijke macht. “Haar gebouwen storten letterlijk in, en met haar aanzien gaat het ook niet fantastisch,” merken ze ietwat fatalistisch op. Ze verwijzen daarbij onder meer naar het asielbeleid en de situatie in de gevangenissen. In inmiddels 12.000 vonnissen hebben rechters de Belgische staat veroordeeld in de asielopvangcrisis, nu steeds vaker onder verbeurte van een dwangsom. De bevoegde minister is er zichtbaar trots op dat ze die uitspraken naast zich neerlegt (ook de vorige minister deed dat overigens). De onderzoekers zien daarin een ongewenste polarisering die de burger niet ten goede komt. Ze pleiten, naar Nederlands model, voor een grondwettelijk “hoffelijkheidsbeginsel”, waarbij de rechters de uitvoerende macht en het parlement moeten vertrouwen en ervan uitgaan dat die de beslissingen van de rechters spontaan zullen uitvoeren.
Het is nog maar de vraag of de verhoudingen tussen de uitvoerende macht en de rechters in Nederland zoveel beter zijn dan bij ons. Het volstaat om de uitspraken over rechters te lezen van de voorzitter van de tot voor kort grootste partij van Nederland om daaraan te twijfelen. Toch blijkt uit het recentste Europese Justice Scoreboard dat 75% van de Nederlanders nog vertrouwen heeft in de onafhankelijkheid van de rechters, terwijl dat in België 64% bedraagt (het Europese gemiddelde ligt op 54%).
Ook in Frankrijk zorgen beslissingen van rechters voor veel polarisatie (recent nog bij de veroordeling van de vroegere president Sarkozy). De voormalige Franse magistraat Éric de Montgolfier schreef bijna twintig jaar geleden in zijn legendarische boek Le devoir de déplaire dat rechters boven het gewoel staan en niet bang mogen zijn om tegen de publieke opinie in te gaan. Reeds in de 17e eeuw schreef Jean de La Bruyère dat een magistraat er niet is om te behagen, maar om recht te spreken. Het is daarom de taak van zowel de uitvoerende als de rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat rechters die rol in volle onafhankelijkheid kunnen vervullen. Het betekent dus ook dat de uitvoerende macht niet de middelvinger opsteekt naar de rechters. Er is dus meer nodig dan gewoon wat hoffelijkheid.
In hetzelfde opiniestuk wordt verwezen naar een Duitse rechter die zich de vraag stelde of een in gebreke blijvende minister uiteindelijk niet in de cel zou moeten belanden. Dat is een goed bekkende slogan, maar inderdaad een slecht plan. Die gedachte is overigens niet nieuw. In zijn Historiën citeert de oude Griekse geschiedschrijver Thucydides de lijkrede die staatsman Pericles in 431 voor Christus uitsprak, aan de vooravond van de dramatische ondergang van Athene, dat van een open democratische samenleving evolueerde naar een tirannieke stad. In het 37e hoofdstuk valt (vrij vertaald) het volgende te lezen:
“Wij leven vrij, niet alleen wat betreft ons staatsbestel, maar ook in ons dagelijks leven tegenover elkaar (…) Terwijl wij in het persoonlijke leven tolerant zijn, gehoorzamen wij in het openbare leven aan de wetten, vooral aan die wetten die ingesteld zijn ter bescherming van de verdrukten, en aan die welke, ook al zijn ze ongeschreven, toch schande brengen over wie ze overtreden.”
Voor Pericles was de eerbied voor de wet, die het tegengewicht vormt van vrijheid, essentieel. Bij de Locriërs kon dit voor politici verregaande gevolgen hebben. Wie een nieuwe wet voorstelde, deed zulks met een strop om de hals. Was het voorstel lofwaardig, dan mocht over het voorstel van gedachten worden gewisseld. In het tegenovergestelde geval haalde men de strop dicht, en volgde de dood.
De politieke zeden zijn sinds de oude Grieken veranderd, maar ik ben er niet van overtuigd dat hetzelfde moet gelden voor het respect voor de wet en voor de rechters.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns van meester Hugo Lamon over Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.




0 reacties