Fleer op één. In Fleer op één reflecteert elke eerste van de maand een gerenommeerd rechtsdenker over justitie in België en daarbuiten. Prof. dr. Frank Fleerackers, hoogleraar Rechtsdenken aan de KULeuven, verwoordt verbatim het recht van de filosoof. Deze maand over juridische coherentie
Juridisch coherentie
Om de affectoren of affectieve factoren van een conflictcasus te benaderen, met inbegrip van de argumentatieve rede, dient de jurist zich bij uitstek te oefenen in interactieve ervaring middels casusgedreven vorming. Hier biedt inderdaad de casus dus de sleutel: in de casus komen alle affectoren tot uiting en onderlinge beïnvloeding. Elke casus is een incarnatie van verschil en beweging, in zoverre beide archetypische dimensies van de werkelijkheid in de casus hun realisatie vinden.
Om de casus als nexus van deze dimensies te doorgronden, is voor rationalisering of structurering weinig plaats. Ervaring van de casus vereist contact dat onmiddellijk is, middels rechtstreekse participatie, in het besef dat de (juridische) actor weliswaar verbonden blijft aan individuele en institutionele denkkaders. Deze artificieel verwerpen heeft geen zin. De enige uitweg bestaat erin zich van de denkkaders bewust te worden vóór en tijdens elke conflictanalyse.
De menselijke capaciteit om middels reflectie een zelfbewustzijn te ontwikkelen is één zaak. De ontwikkeling van een attitude om de uniciteit van de casus in al zijn complexiteit te ontvangen een andere. Unger haalt uit de theologie het Griekse begrip kenosis aan, verwijzend naar de gave om het ik te ledigen teneinde zich open te stellen voor receptie en ontvangst van het andere.[1]Doch meer nog dan kenosis is een verwijzing naar het begrip kairos aangewezen, dat voor de sofisten de gave tot omgang met veranderlijke omstandigheden inhield.[2] Indien de jurist elke nieuwe casus in zijn uniciteit en complexiteit wil benaderen en daarenboven de verschildynamiek ten volle wil ontwaren en ontwarren, dan biedt kairos inderdaad zicht op de menselijke gave, die hij middels vorming dient te verwerven.
In contrapunt staat pragmatisme hier tegenover coherentie. Het Griekse pragma betekent actie en in afgeleide betekenis: praxis of praktijk. Actie als praxis duidt op beweging terwijl coherentie een statische implementatie vergt. De onmogelijke combinatie van beide aspecten verbeeldt hierbij het juridisch spagaat bij uitstek. Deze paradox is niet nieuw, wel nog steeds onwerkbaar. Hoe in het recht de spanning tussen de nood aan coherentie en de uniciteit van de casus kan opgelost worden, is al eeuwenlang de hoofdvraag van elke zich respecterende rechtstheoreticus en -filosoof.
Ronald Dworkin beschrijft in Justice in Robes de volgens hem desastreuze stellingen van Richard Rorty en diens pragmatisme: “Rorty says that we must give up the idea that legal or moral or even scientific inquiry is an attempt to discover what is really so, what the law really is, what texts really mean, which institutions are really just, or what the universe is really like. We should give up the idea that one vocabulary of concepts, one collection of propositions, can be more faithful than another to some independently existing ‘reality’. Instead, we should accept that the vocabulary we have is just the one we have, the one that seems to suit us, or to be useful to us. We should also accept that when that vocabulary of ideas and propositions no longer seems to be useful – no longer seems to suit us – we can and should change it, to see ‘how we get on’ with a different one. Inquiry, so understood, is experimental. We try out new ideas to see how they work out, to see which ideas or vocabularies prove to be useful or interesting. This sounds exciting, but it is philosophically a dog’s dinner.”[3]
Dit neemt niet weg dat zijn gerichtheid op juridische coherentie en integriteit wel degelijk gedeeld wordt door menig rechtsdenker, en vooral, door menig rechtssubject
Dworkin gruwelt van de filosofische attitude, die in dit pragmatisme vervat zit. Natuurlijk is hij een andersoortig denker, wiens benadering nooit eenzelfde perspectief zal delen met, zeg maar, Derrida, Deleuze of Nietzsche. Dit neemt niet weg dat zijn gerichtheid op juridische coherentie en integriteit wel degelijk gedeeld wordt door menig rechtsdenker, en vooral, door menig rechtssubject. De vraag naar wat recht is of ‘quid iuris’ blijft bijgevolg onverminderd aan de orde, hoezeer ook Rorty deze vraag zou verwerpen of bijsturen.
Lees hier meer reflecties van professor Fleerackers.
0 reacties