Magistraten doen hun uiterste best om hun ambt (of is het nu eerder: “hun job in het team Justitie”) zo aantrekkelijk mogelijk voor te stellen. Rechters roepen via sociale media op om voor vacante functies te kandideren. De FOD Justitie maakte écht hippe filmpjes om juristen te overtuigen van de aangename werksfeer en de maatschappelijke rol die rechters vervullen. Op recepties en activiteiten trachten de korpschefs jonge advocaten te verleiden om de stap naar de rechterlijke macht te zetten.
De instroom in de magistratuur verloopt moeizamer dan voorheen
De instroom in de magistratuur verloopt immers moeizamer dan voorheen. De verplichte ingangsexamens van de Hoge Raad voor de Justitie blijken een flessenhals en een struikelblok, maar verklaart dit alles? Vroeger had de levenslange benoeming een geweldige aantrekkingskracht, maar dat lijkt voor steeds meer jongeren een niet zo hip vooruitzicht. Stel je voor, al voor je gehele leven gedetermineerd zijn. Dat beseffen ze bij justitie blijkbaar ook, want er worden nu ook andere marketingtools ingezet. Het recent bekend gemaakte wetsontwerp “houdende diverse bepalingen inzake rechterlijke organisatie II” (toegegeven, de titel zelf is niet erg sexy) wil daarom verder gaan. De term ‘gerechtelijk stagiair’ zou vervangen worden door ‘magistraat in opleiding’. Let wel, er verandert niets aan de functie, maar het zou hipper klinken en op die manier hoopt het wetsontwerp de gerechtelijke stage aantrekkelijker te maken.
De wat onbekende (en daarom wat duistere) functie van ‘gerechtelijk attaché’ zou met de nieuwe naam ‘kandidaat-magistraat’ duidelijk aangeven dat wie dat ambt uitoefent al aan de vereisten voldoet om als magistraat te worden benoemd. Het valt te hopen dat deze cosmetische ingrepen hun doel niet zullen missen, maar het is zeer de vraag of dit soort maatregelen wel volstaan. Er zal een meer grondige reflectie nodig zijn om te achterhalen hoe het beroep van magistraat ook voor jongeren een aantrekkelijke uitdaging blijft.
Een zelfde bekommernis is er ook binnen de advocatuur. Advocaten-stagiairs willen aandacht voor de work-lifebalance en daarom heeft de Orde van Vlaamse Balies aandacht voor het welzijn op het werk (er is daar nu ook een ‘HR, Wellbeing & Administration director’). Er zijn natuurlijk op het terrein nog gedreven doorduwers, zoals bleek uit een interview in de Limburgse regionale pagina’s van Het Laatste Nieuws, waar een 44-jarige “mijnwerkerszoon en raadsman van topcriminelen” aan het woord werd gelaten (HLN, regionaal, 26 november). “Ik slaap 4,5 uur per nacht, meer heb ik niet nodig” meldde hij terloops. “Per jaar neem ik welgeteld één week vrijaf, in juli, in de week van de nationale feestdag. Verder niets. Voor cliënten is het vervelend om zo lang geen antwoord te krijgen op hun vragen. In ben bijna continu bereikbaar en werken doe ik steevast tot een stuk in de nacht”. De krant omschrijft hem als “misschien de hardst werkende advocaat aan de Limburgse balie”. Dat valt nog te bezien (er zijn daar nog ander workaholics), maar het is alvast een type van advocatuur dat jonge juristen niet meer zou aanspreken, wegens niet hip en cool.
In kringen van de Orde van Vlaamse Balies laait het debat weer op om ook iets te doen aan het sociaal statuut van de advocaat
In kringen van de Orde van Vlaamse Balies laait het debat weer op om ook iets te doen aan het sociaal statuut van de advocaat, want dat beeld van die hardwerkende zelfstandige zou blijkbaar voor steeds meer talentvolle jongeren een misplaatst anachronisme zijn. Er is nog altijd de deontologische regel in artikel 142 van de deontologische code van de OVB die bepaalt: “De advocaat oefent zijn beroep als zelfstandige uit, met uitsluiting van iedere band van ondergeschiktheid”.
In de wandelgangen wordt gefluisterd dat de OVB overlegt met de minister van Justitie om wetgevend in te grijpen, waardoor het voortaan mogelijk zou worden om advocaat-bediende te zijn. Lijkt het niet logischer dat een advocatenorde, die – terecht – graag altijd wijst op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de overige staatsmachten, gewoon om te beginnen die eigen deontologische regel aanpakt? Vijf minuten “politieke moed” in de algemene vergadering van de OVB volstaan om die regel af te schaffen. Wordt het interne debat gevreesd en wil men daarom de minister inschakelen? Dat is niet enkel wat onbegrijpelijk, maar ook wat laf. En geeft een dergelijke houding wel een aantrekkelijk beeld voor jonge confraters? En eens de weg ingezet naar de hulplijn van de minister, zal dat dan ook gebeuren voor andere heikele kwesties die een frisse advocatuur in de weg lijken te staan, zoals het verbod om zich specialist te noemen in een bepaald vakdomein of geïntegreerd samen te werken met andere beroepen. Moet hippe en coole advocatuur ook verlopen via de minister? Zou het?
Lees hier eerdere columns van Hugo Lamon
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen de juridische en fiscale wereld?
Volg Jubel.be op LinkedIn
0 reacties