De Vlaamse minister van Mobiliteit heeft aangekondigd de verplichte tweedehandskeuring bij verkoop van voertuigen af te schaffen. Deze beslissing wekt grote bezorgdheid. Tot nu toe moest elke verkochte occasiewagen in Vlaanderen vóór de eigendomsoverdracht langs de autokeuring voor een “keuring voor verkoop”. Daarbij werd het voertuig technisch gecontroleerd en kreeg de koper een officieel verslag van de staat van de wagen. Daarnaast is er de Car-Pass, een document dat de kilometerhistoriek weergeeft om fraude met tellerstanden tegen te gaan. Die Car-Pass is een federale verplichting en bewijst enkel dat de kilometers correct zijn. De technische conformiteit van het voertuig garanderen doet het niet. De minister stelt dat de Car-Pass zal blijven bestaan en door garages kan worden afgeleverd, maar daarmee vervangt ze de keuring niet. Kilometerregistratie is geen veiligheidscontrole. Hier worden dus appels met peren vergeleken: de Car-Pass bestrijdt kilometerfraude, terwijl de keuring instaat voor een minimale technische kwaliteit en verkeersveiligheid van de wagen op het moment van verkoop.
Door de keuring voor verkoop te schrappen, vergroot het risico dat verborgen gebreken onopgemerkt blijven tot na de aankoop. Vele gebreken kwamen vroeger bij die verplichte keuring aan het licht, zodat de verkoper ze eerst moest laten herstellen vooraleer een wagen de weg op kon met een nieuwe eigenaar. Uit cijfers blijkt dat jaarlijks om en bij 30% van de tweedehandswagens aanvankelijk werd afgekeurd bij de verkoopkeuring – dat zijn tienduizenden auto’s met ernstige gebreken die eerst moesten worden verholpen voordat ze aan een koper konden worden verkocht. Zonder die filter dreigen dergelijke ‘rommelwagens’ nu ongehinderd op de markt te komen. De koper merkt verborgen gebreken vaak pas later, bijvoorbeeld wanneer een dure herstelling zich opdringt of – erger nog – wanneer een defect tot een ongeval leidt. De aangekondigde maatregel is maatschappelijk contraproductief: ze ondermijnt het vertrouwen in de occasiewagenmarkt en dreigt de consument op kosten te jagen of zelfs in gevaar te brengen. Ook voor het imago van de sector is dit nefast, want een toename van miskopen en juridische twisten zal het tweedehandssegment in een kwaad daglicht stellen.
Juridisch bekeken is deze hervorming moeilijk verdedigbaar. Het consumentenrecht, zowel Belgisch als Europees, gaat net uit van maximale bescherming van de koper bij verborgen gebreken. De Belgische wetgever heeft – in uitvoering van Europese richtlijnen – de voorbije jaren de rechten van kopers verder aangescherpt. Zo moet een professionele verkoper bij een consumentenkoop een voertuig leveren dat beantwoordt aan de redelijke verwachtingen van de koper op vlak van kwaliteit en veiligheid. Dit is de zogenaamde conformiteitsplicht. Een tweedehandswagen moet dus, rekening houdend met zijn ouderdom, kilometerstand en de mededelingen van de verkoper, normaal functioneren en geen defecten vertonen die het normale gebruik onmogelijk maken of de veiligheid in het gedrang brengen. Deze versterkte consumentenbescherming is van dwingend recht: de verkoper kan ze niet contractueel afzwakken of uitsluiten.
Bovendien zien we in de praktijk dat verkopers die aan andere professionelen of aan particulieren verkopen, vaak proberen hun aansprakelijkheid uit te sluiten via contractuele bedingen, zoals een clausule dat de wagen verkocht wordt “in de staat waarin hij zich bevindt” zonder waarborg. Dergelijke exoneratiebedingen zijn in B2C-verkopen niet toegelaten (consumenten kunnen niet afzien van hun wettelijke rechten), maar in B2B- of C2C-context wel geldig voor zover de verkoper niet met kwade trouw handelde. De rechtspraak heeft evenwel voor professionele verkopers een strenge lijn gehanteerd: een verkoper die als specialist geldt (garagehouder, handelaar, producent) wordt vermoed kennis te hebben van de gebreken. Het gevolg is dat hij zich niet kan verschuilen achter onwetendheid en dat zelfs een contractuele uitsluiting hem niet beschermt als blijkt dat hij een wagen met ernstige gebreken heeft verkocht.
Hoewel het nieuwe goederenkooprecht in voorbereiding is om dit te hervormen – het wetsvoorstel voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek wil de onderscheiden regimes van conformiteit en verborgen gebreken samenvoegen en dat strenge vermoeden voor professionelen nuanceren – blijft de kerngedachte dat de verkoper moet instaan voor gebreken die bij de verkoop in de kiem aanwezig waren. Die kerngedachte is vandaag nog steeds van kracht: wie een gebrek verzwijgt of simpelweg niet kent door gebrek aan controle, draagt daarvoor in principe het risico.

Bovendien erkent het nieuwe Burgerlijk Wetboek in artikel 5.74 BW de imprevisieleer: bij onvoorziene en ingrijpende omstandigheden na de contractsluiting kan een aanpassing of ontbinding van de overeenkomst worden gevraagd. De wetgever bouwt daarmee een mechanisme in om onbillijke gevolgen van niet-voorzienbare ontwikkelingen op te vangen. Ook al is artikel 5.74 vooral bedoeld voor externe factoren (bv. een onverwachte crisis die een contract disproportioneel bezwaart), het weerspiegelt een trend naar meer contractuele billijkheid. Diezelfde trend vergt dat men ook bij verkoop de koper beschermt tegen buitengewone tegenslagen, zoals het ontdekken van een ernstig verborgen defect na aankoop. De afschaffing van de keuring bij verkoop staat haaks op die evolutie: zij legt onverwachte zware lasten volledig bij de koper, zonder enig voorafgaand veiligheidsnet.
Het afschaffen van de verplichte keuring bij verkoop druist in tegen deze beschermingslogica. De wetgever – zowel nationaal als Europees – heeft erkend dat kopers de zwakke partij zijn bij de aankoop van tweedehandsvoertuigen. Er is een duidelijke informatie-asymmetrie: de verkoper (zeker de professional) weet doorgaans veel meer over het voertuig dan de koper, die vaak niet de middelen heeft om zelf op voorhand een diepgaande technische controle te laten doen. Net om die kloof te dichten bestond de verplichting van technische keuring bij verkoop. Het was een laagdrempelige manier om de koper minstens een basisgarantie te geven dat het voertuig op het ogenblik van levering aan de minimale technische normen voldeed – er had een onafhankelijke expert naar gekeken. Die garantie vervalt nu.
De minister stelt dat men “vertrouwen moet hebben in de markt en in de garages”, maar dat is precies waar het consumentenrecht nu net niet op vertrouwt: zelfregulering en goede bedoelingen bleken in het verleden onvoldoende om malafide praktijken te voorkomen. Europese Richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken vertrekt net van het uitgangspunt dat niet alle verkopers eerlijk zullen handelen, en verbiedt misleidende of bedrieglijke omissies. Een professionele verkoper die essentiële informatie over de toestand van de wagen verzwijgt of de indruk geeft dat alles in orde is terwijl dat niet zo is, pleegt een oneerlijke handelspraktijk. Zonder verplichte keuring is het echter makkelijker om iets niet te “weten” en dus niet te melden. De deur gaat open voor willekeur en zelfs fraude: een gebrek dat niet wordt opgespoord, zal men niet spontaan vermelden. De consument blijft dan achter met een kat in de zak, die hij enkel via juridische weg kan proberen terug te sturen naar de verkoper.
De minister verdedigt de afschaffing met het argument dat een aparte verkoopkeuring elders in Europa niet verplicht is. Maar dit argument snijdt geen hout. Ten eerste heeft ons land een traditie om verder te gaan in bescherming dan wat strikt Europees vereist is – denk aan de Car-Pass zelf, die al ver voor de rest van Europa werd ingevoerd als pionier tegen kilometerfraude. Dat “niemand anders het doet” is geen geldig excuus om een goed beschermingsmechanisme af te bouwen. Ten tweede klopt het niet helemaal: in veel buurlanden moet bij verkoop wel degelijk een recent keuringsbewijs voorgelegd worden. In Frankrijk bijvoorbeeld is een keuringsverslag van maximum zes maanden oud verplicht bij verkoop van een wagen ouder dan vier jaar. Verschillende andere Europese landen kennen gelijkaardige regels of de facto praktijken die neerkomen op een technische controle voor overdracht. Vlaanderen zet zich met deze afschaffing dus eerder op een eiland in plaats van mee te zijn met Europese trends. De minister verwijst ook naar de periodieke keuring die sowieso om de zoveel tijd moet gebeuren, maar vergeet dat de timing daarvan niet altijd samenvalt met een verkoop. Een wagen kan na zijn jaarlijkse keuring verkocht worden en vervolgens gedurende vele maanden onopgemerkt gebreken vertonen die de koper niet kon voorzien. Zonder tussentijdse verkoopkeuring komt dat pas bij de volgende periodieke controle aan het licht – lang na de verkoop – of pas wanneer het te laat is en er zich een incident voordoet.
De maatregel creëert bovendien juridische incoherentie binnen België. Technische voertuigkeuring is sinds de staatshervormingen een gewestelijke bevoegdheid. Als Vlaanderen deze verplichting schrapt maar Wallonië en Brussel niet, ontstaat een asymmetrische situatie. Een Vlaamse verkoper kan zijn wagen zonder verkoopkeuring aanbieden, terwijl een Waalse verkoper van exact hetzelfde voertuig wel nog een keuringsbewijs van recent datum moet voorleggen. Dit lokt mogelijk forumshopping uit: malafide handelaars zouden ervoor kunnen kiezen hun activiteiten via Vlaanderen te laten lopen om de controles te omzeilen. Een Waalse koper die in Vlaanderen een occasiewagen aanschaft, krijgt geen recent keuringsrapport mee, hoewel hij dat in eigen gewest normaal wel had gekregen. Ook op Europees vlak kan dit vragen oproepen. Occasiewagens worden verhandeld over de grenzen heen. Een buitenlandse koper zal minder geneigd zijn een auto uit Vlaanderen te importeren zonder recente keuring. Het strookt bovendien slecht met het Europees streven naar harmonisatie en wederzijds vertrouwen dat in elke lidstaat een gelijkwaardig beschermingsniveau geldt.
Ten slotte is het belangrijk te benadrukken dat het voorkomen van problemen altijd beter is dan genezen. De verplichte tweedehandskeuring was in wezen een preventief mechanisme dat talloze geschillen en teleurstellingen voorkwam. Door die preventie weg te nemen, zal men meer moeten terugvallen op repressieve middelen achteraf: juridische claims wegens verborgen gebreken, aansprakelijkheidsprocedures, beroep op garantie enzovoort. Dat is niet alleen inefficiënt – procedures kosten geld en tijd, zowel voor de koper als voor de gerechtelijke instanties – maar ook onzeker. Zelfs met de bewijslastomkering in het consumentenkooprecht blijft het voor een consument een hele opgave om zijn gelijk te halen: hij moet vaak technische expertises laten uitvoeren en een volgehouden discussie voeren met de verkoper of diens verzekeraar. Veel kopers haken daardoor af en blijven zitten met de gebakken peren. De aangekondigde afschaffing van de verkoopkeuring legt aldus een bom onder de effectieve handhaving van consumentenrechten. Het is een vrijbrief voor verkopers die het niet al te nauw nemen: zij winnen aan gemak, maar de samenleving draagt de lasten.
Kortom, de voorgenomen afschaffing van de verplichte keuring bij verkoop van tweedehandsauto’s is juridisch onhoudbaar en maatschappelijk onverantwoord. Ze staat haaks op de filosofie van het consumentenkooprecht en op de geest van Europese regelgeving die een hoog niveau van consumentenbescherming beoogt. Wat op het eerste gezicht een administratieve vereenvoudiging lijkt, dreigt in werkelijkheid een stap terug te zijn die de klok tientallen jaren terugdraait naar een tijd waarin de koper nauwelijks bescherming genoot. Het behoeft geen betoog dat preventieve juridische waarborgen essentieel zijn in markten met informatie-ongelijkheid. Het is te hopen dat dit besef alsnog doordringt en dat deze maatregel herzien wordt ten gunste van een veiligere en eerlijkere tweedehandsautomarkt. De keuring bij verkoop afschaffen zou immers niet leiden tot minder lasten, maar tot meer brokken. Indien deze wettelijke verplichting effectief wordt afgeschaft, zal de verstandige kandidaat-koper er dus goed aan doen om zelf, voorafgaand aan de koop, een keuring te eisen als contractuele voorwaarde. Zo kan de contractsvrijheid alsnog in de bres springen waar de wetgever faalt, door het gebrek aan wettelijke bescherming contractueel te compenseren.
Pierre Thiriar – Deze bijdrage vertolkt louter de opinie van de auteur in eigen naam.
0 reacties