In principe zijn dividenden onderworpen aan het standaardtarief in de roerende voorheffing van 30%. ‘In principe’, want heel wat kmo-vennootschappen maken vandaag de dag dankbaar gebruik van het fiscaalvriendelijke regime van de liquidatiereserves. Bij de aanleg van de liquidatiereserves betaalt een vennootschap een bijzondere heffing van 10%. Indien de uitgekeerde liquidatiereserves vervolgens minstens vijf jaar in de vennootschap behouden blijven, bedraagt de verschuldigde roerende voorheffing nog slechts 5%. Wanneer de uitkering gebeurt bij de vereffening van de vennootschap, is er zelfs geen roerende voorheffing of personenbelasting verschuldigd en geldt er bovendien ook geen wachttermijn.
De vraag rijst of dit fiscaal regime ook geldt ingeval de liquidatiereserve werd aangelegd bij de vereffening van de vennootschap. Een recente ruling van de Dienst Voorafgaandelijke Beslissingen (Voorafgaandelijke beslissing nr. 2024.0658 van 3 december 2024) werpt een verhelderende blik op deze problematiek.
Het fiscaal regime van liquidatiereserves in een notendop
De Programmawet van 19 december 2014 introduceerde het stelsel van de ‘liquidatiereserve’. Dat stelsel laat kleine vennootschappen in de zin van artikel 1:24, §1-6 WVV toe om de winst van het boekjaar (geheel of gedeeltelijk) te reserveren op een afzonderlijke liquidatiereserve-rekening, mits betaling van een anticipatieve heffing van 10%.
De aanleg van een liquidatiereserve biedt in de eerste plaats als voordeel dat dividenden die voortkomen uit liquidatiereserves een verlaagde roerende voorheffing genieten. In de mate dat dividenden voortkomen uit de uitkering van de liquidatiereserves, is het tarief van de roerende voorheffing als volgt:
- 20% indien het aangetaste gedeelte minder dan vijf jaar behouden is gebleven op een afzonderlijke rekening van het passief.
- 5% indien het aangetaste gedeelte ten minste vijf jaar behouden is gebleven op een afzonderlijke rekening van het passief.
Het regeerakkoord voorziet dat de wachttermijn wordt teruggebracht van vijf jaar naar drie jaar en dat het tarief van de roerende voorheffing van 5% wordt gebracht op 6,5%. Voor liquidatiereserves die aangelegd worden tot 31 december 2025, krijgt de belastingplichtige de keuze om alsnog te opteren voor de wachttermijn van vijf jaar en het tarief in de roerende voorheffing van 5% te genieten.
Een liquidatiereserve die wordt uitgekeerd bij de vereffening van de vennootschap, is bovendien vrijgesteld van roerende voorheffing zonder dat een wachttermijn in acht moet worden genomen.
De aanleg van liquidatiereserves bij vereffening
De vennootschappenwet voorziet dat een vennootschap na haar ontbinding wordt geacht voort te bestaan voor haar vereffening tot aan de sluiting daarvan. Fiscaal gezien blijft een vennootschap in vereffening aan de vennootschapsbelasting onderworpen, wat meteen maakt dat een vennootschap in vereffening in principe ook nog een liquidatiereserve kan aanleggen. De minister van Financiën heeft in antwoord op een parlementaire vraag bevestigd dat “een vennootschap in vereffening nog een liquidatiereserve kan aanleggen, wanneer zij tijdens de duur van de vereffening nog belastbare winsten zou realiseren”, evenwel “onverminderd de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling” (Parl. Vr. nr. 3356, Wouters, 01.04.2015).
De vraag rijst dan ook wanneer de algemene antimisbruikbepaling kan worden losgelaten op het aanleggen van liquidatiereserves bij de vereffening van vennootschappen.
Voor de toepassing van artikel 344, §1 WIB92 dient de belastingadministratie in eerste instantie het bewijs van fiscaal misbruik te leveren. Fiscaal misbruik doet zich voor wanneer de belastingplichtige door het stellen van een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen een verrichting tot stand brengt in strijd met de doelstellingen van een bepaling van het Wetboek van Inkomstenbelastingen of de in uitvoering daarvan genomen besluiten (objectief element). De kernvraag wordt bijgevolg welke de doelstelling was die de wetgever voor ogen had bij de invoering van het regime voor de liquidatiereserves.
Zoals hoger reeds geduid, werd het regime voor liquidatiereserves ingevoerd door de programmawet van 19 december 2014. Naar aanleiding van de verhoging van het tarief van de roerende voorheffing van 10% naar (op vandaag) 30% werd een overgangsregeling uitgewerkt waarbij men tijdelijk nog reserves belastingvriendelijk kon uitkeren mits de betaling van een bijzondere aanslag van 10% (het zogenoemde vastkliksysteem). De daaropvolgende regering heeft dit tijdelijke “vastkliksysteem” verlengd onder de vorm van het regime voor liquidatiereserves. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat dit regime heeft ingevoerd, valt volgende overweging te lezen:
"Als reactie op de verzuchtingen van vele zelfstandigen die hun activiteiten uitoefenen onder de structuur van een vennootschap en die zich aangetast voelden in hun verwachtingen om hun reserves bij liquidatie ook in de toekomst aan een tarief van 10%. te kunnen uitkeren, werd in het regeerakkoord het voornemen opgenomen om de [vastklikregeling] […] permanent te maken" (Parl.St., KAMER, 2014-2015, nr. 54-672/001, 13).
Hieruit blijkt de doelstelling van de wetgever om door het invoeren van de liquidatiereserve zelfstandigen de mogelijkheid te bieden het vermogen dat ze gedurende hun carrière in de vennootschap opgebouwd hebben, bij de liquidatie van hun vennootschap uit te keren met als enige belasting de bijzondere heffing van 10%, verschuldigd bij het aanleggen van de liquidatiereserve.
De verhelderende blik van de rulingdienst
De rulingaanvraag die aanleiding was tot de voorafgaandelijke beslissing nr. 2024.0658 van 3 december 2024, betrof twee aandeelhouders van meer dan zeventig jaar die hun ondernemingsactiviteiten wensten stop te zetten en in dit kader hun vennootschap wensten te ontbinden en vereffenen. Voorafgaandelijk aan de ontbinding was het de bedoeling dat hun vennootschap haar onroerende goederen zou verkopen en met de winsten uit deze verkoop alsnog een liquidatiereserve zou aanleggen. Vervolgens was het de bedoeling over te gaan tot ontbinding en sluiting van de vereffening van de vennootschap in één akte, conform artikel 2:80 WVV. Bij die gelegenheid zou meteen de liquidatiereserve als liquidatiebonus worden uitgekeerd met vrijstelling van belasting. Onder verwijzing naar het voormeld antwoord van de minister van Financiën, bevestigde de rulingdienst dat de vennootschap in kwestie effectief alsnog een liquidatiereserve kon aanleggen en er in deze omstandigheden geen sprake was van fiscaal misbruik.
Conclusie
Het aanleggen van een liquidatiereserve bij vereffening hoeft op het vlak van de antimisbruikbepaling geen problemen te stellen als de aanleg aangewend wordt waarvoor ze door de wetgever bedoeld was, met name een belastingvriendelijke oudedagsvoorziening. Het wordt wel anders ingeval ze aangewend wordt voor andere doelstellingen, wat onder meer het geval zal zijn ingeval de onderliggende activiteiten zonder meer worden voortgezet in een nieuwe vennootschap. Mocht u over dit onderwerp vragen hebben, zijn we u graag van dienst.
0 reacties