In deze bijdrage maakt Bruno Luyten, Ere-Eerste Voorzitter van het hof van beroep Antwerpen, kritische aantekeningen bij het Klachtenverslag van de Hoge Raad voor de Justitie en hoe het in de media wordt voorgesteld. Enige nuance is op zijn plaats.
Het recent gepubliceerde ‘Klachtenverslag‘ van de Hoge Raad voor de Justitie kreeg de nodige aandacht in de pers. In de kwaliteitskrant De Tijd luidde het op 11 augustus jl. naar aanleiding van dit verslag: “Blunderboek doet Vrouwe Justitia blozen” .
Niet verwonderlijk als men bedenkt dat in dit verslag van de HRJ volkomen voorbijgegaan wordt aan de verhouding tussen het aantal ingediende en gegronde klachten en het totale werk van de magistratuur.
Uit het verslag blijkt dat er door de HRJ sinds 2010 jaarlijks gemiddeld 254,45 dossiers geopend werden en 270,09 afgehandeld. In 2020 waren er dat respectievelijk 231 en 254.
Van de 496 in 2020 behandelde klachten (een dossier omvat soms meerdere klachten) heeft de HRJ zich voor 139 gevallen bevoegd verklaard, waarvan hij er 36 gegrond verklaarde en 103 ongegrond.
Nergens wordt één en ander gekaderd, o.m. erop gewezen dat hoven en rechtbanken jaarlijks meer dan 1.000.000 vonnissen en arresten maken, en een aantal activiteiten van de rechterlijke orde, o.m. vele opsporingsonderzoeken, zelfs niet in dat cijfer begrepen zijn.
Het is nochtans relevant dat het aantal gegrond bevonden klachten (36), zelfs uitsluitend in verhouding tot het aantal vonnissen en arresten, minder dan 0,0036 % bedraagt. De HRJ laat niet alleen na daarop te wijzen maar stelt daarenboven:
“De advies- en onderzoekscommissies beseffen dat de klachten die zij ontvangen en opvolgen geen complete afspiegeling zijn van de – al dan niet gegronde – ontevredenheid van de rechtzoekenden ten overstaan van de rechterlijke orde en dat die klachten waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg van de beleving van tal van rechtzoekenden vormen.
Zij zijn er zich ook van bewust dat de disfuncties die zij vaststellen bij het behandelen van de klachten die bij hen aanhangig worden gemaakt, geen afspiegeling zijn van alle gevallen waarin de Belgische justitie niet goed werkt.”
De negatieve perceptie van de rechterlijke orde die leeft bij het publiek wordt voortdurend gevoed door de media-aandacht die besteed wordt aan gevallen waarin er iets verkeerd loopt. Zelden wordt erop gewezen dat dit slechts uitzonderlijke gevallen zijn en het overgrote deel van de door de rechterlijke orde behandelde zaken goed en correct verlopen.
Telkens ik uitgenodigd word om voor een lekenpubliek te spreken over Justitie begin ik met de vraag of iemand er een idee van heeft hoeveel vonnissen en arresten de magistraten jaarlijks maken. Uiterst zelden kreeg ik een antwoord dat zelfs maar in de buurt kwam van de juiste grootteorde, en steevast werd het aantal schromelijk onderschat.
Wie eerlijke informatie wil verschaffen over de werking van Justitie moet er m.i. op wijzen wat het proportioneel deel is van de vastgestelde disfuncties. Laat men dit na, dan voedt men het wantrouwen dat ten onrechte leeft bij een groot deel van de bevolking.
Dit is nefast voor het zo noodzakelijk vertrouwen van het publiek in het werk van onze hoven en rechtbanken. En het is bovendien onrechtvaardig voor het overgrote deel van de magistraten die zich dagelijks uitsloven om, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin wij moeten werken, aan de rechtzoekenden de service te bieden waar die recht op hebben.
Ik meen dat wij van de HRJ mogen verwachten dat hij voldoende zorgvuldig zou zijn in zijn communicatie en erop zou wijzen dat het aantal klachten, laat staan de gegronde, slechts een uiterst miniem deel van de meer dan een miljoen zaken betreft die jaarlijks door de rechterlijke orde worden behandeld.
0 reacties