Betaling bijkomende vergoeding aan personeelsafgevaardigde kan schade vormen voor werkgever cover

30 apr 2025 | Employment & Benefits

Betaling bijkomende vergoeding aan personeelsafgevaardigde kan schade vormen voor werkgever

Recente vacatures

Advocaat
Fiscaal recht Ondernemingsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Notarieel jurist
Burgerlijk recht Fiscaal recht
0 - 3 jaar
Vlaams-Brabant
Redacteur
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

De Wet betreffende de Ontslagregeling van Personeelsafgevaardigden (hierna: “Wet betreffende de Ontslagregeling van Personeelsafgevaardigden” of “Wet") regelt de situatie van een beschermde werknemer (personeelsafgevaardigde) wiens arbeidsovereenkomst wordt geschorst tijdens de gerechtelijke procedure tot erkenning van een dringende reden. Artikel 9 van de Wet bepaalt dat de werkgever verplicht is een bijkomende vergoeding te betalen aan de betrokken werknemer gedurende deze procedure. Deze bijkomende vergoeding komt bovenop de werkloosheidsuitkeringen waarop de werknemer recht heeft gedurende de procedure en heeft tot doel hem een netto-inkomen te garanderen dat gelijk is aan zijn normale loon.

De personeelsafgevaardigde en de betaling van de bijzondere vergoeding

Artikel 9, vierde lid, van de Wet voorziet uitdrukkelijk dat de bijkomende vergoeding definitief aan de werknemer toekomt. Betekent dat dat de vergoedingen ook definitief ten laste blijven van de werkgever?

Volgens het Hof van Cassatie (Cass. 3 juni 2020, P.20.0278.F/1. Cass. 22 mei 2024, P.22.0797.F/1) is dat niet het geval. Een werkgever die, uit hoofde van een wettelijke verplichting, een bijkomende vergoeding heeft betaald aan een werknemer die hierop recht heeft wegens zijn bijzondere statuut, zonder dat hier een tegenprestatie tegenover staat, kan een herstelbare schade lijden overeenkomstig artikel 1382 van het oude Burgerlijk Wetboek. Deze conclusie werd door het Hof van Cassatie geformuleerd naar aanleiding van twee arresten van het hof van beroep te Brussel. De zaak had betrekking op twee werknemers, mevrouw B. en de heer S. Mevrouw B. was een beschermde werkneemster. Op haar aanraden stelde de werkgever, de NV A., de heer S., haar echtgenoot, tewerk. In 2012 stelde NV A. echter vast dat de heer S. in werkelijkheid nooit had gewerkt en dat mevrouw B. valse prestatiestaten had opgesteld.

In augustus 2012 startte de NV A. de ontslagprocedure wegens dringende reden tegen mevrouw B., die op dat moment het statuut van kandidaat personeelsafgevaardigde had, en dus beschermd was. Na vaststelling van de onmogelijkheid tot verzoening, schorste de NV A., conform artikel 5, §5 van de Wet, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van mevrouw B. en betaalde haar gedurende de ontslagprocedure de bijkomende vergoeding.

Wegens de overschrijding van de driedagentermijn werd de dringende reden echter niet erkend door de arbeidsrechtbank. NV A. stelde hoger beroep in en diende tegelijkertijd een klacht in met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter. Door toepassing van het adagium le pénal tient le civil en l’état werd de procedure voor het arbeidshof geschorst. In 2018 werden mevrouw B. en de heer S. veroordeeld wegens valsheid in geschrifte, gebruik van valse stukken en oplichting.

Mevrouw B. en de heer S. stelden hoger beroep in tegen het civiele gedeelte van het vonnis. De NV A. tekende incidenteel beroep aan en vorderde onder meer de veroordeling van mevrouw B. en de heer S. tot terugbetaling van een bedrag van 244.679,95 euro, nl. de bijkomende vergoedingen die aan mevrouw B. zijn uitbetaald geweest.

Op 31 augustus 2019 diende mevrouw B. haar ontslag in, conform artikel 13 van de Wet.

De strafrechtelijke veroordeling werd in graad van beroep bevestigd, hoewel de opgelegde straf werd verminderd. Het incidenteel beroep van NV A. werd grotendeels ongegrond verklaard.

De visie van cassatie

NV A. stelde daarop cassatieberoep in, met het argument dat hoewel de betaling van de bijkomende vergoeding wettelijk verplicht is, dit niet uitsluit dat de terugvordering ervan haar grondslag kan vinden in de gepleegde misdrijven (buitencontractuele aansprakelijkheid). Bijgevolg heeft zij recht op de terugbetaling van de betaalde bedragen, aldus de NV A.

Voor het Hof van Cassatie rees dus de vraag of de werkgever gerechtigd is om de terugbetaling van de uitgekeerde bedragen te eisen. Met andere woorden: zijn de aan de beschermde werknemer betaalde bijkomende vergoedingen definitief ten laste van de werkgever?

In 2020 concludeerde advocaat-generaal Vandermeersch bevestigend. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie benadrukte hij dat een wettelijke, reglementaire of conventionele verplichting tot betaling niet uitsluit dat de betaling een schade kan vormen in de zin van artikel 1382 van het oude Burgerlijk Wetboek, tenzij de desbetreffende wettelijke, reglementaire of conventionele bepaling expliciet voorziet dat de betaling definitief ten laste blijft van de verplicht gestelde partij. A contrario, zo stelt de advocaat-generaal, kan worden afgeleid dat wanneer uit de wettelijke bepaling blijkt dat een betaling definitief ten gunste van een werknemer ten laste moet blijven van de werkgever, een hof van beroep rechtsgeldig de vordering tot terugbetaling door de werkgever kan verwerpen.

Het Hof van Cassatie volgde de conclusie van de advocaat-generaal niet. Volgens het Hof kan het bestaan van een wettelijke, reglementaire of conventionele verplichting verhinderen dat er schade ontstaat in de zin van artikel 1382 van het oude Burgerlijk Wetboek. Echter, het enkele bestaan van een dergelijke verplichting sluit niet noodzakelijk uit dat de betaling als schade wordt aangemerkt. Alleen wanneer de wettelijke, reglementaire of conventionele bepaling expliciet bepaalt dat de betaling definitief ten laste blijft van de verplicht gestelde partij, kan een dergelijke conclusie worden getrokken.

In casu stelt het Hof van Cassatie vast dat het hof van beroep niet oordeelt dat de relevante wettelijke bepaling – artikel 9 van de Wet – expliciet voorschrijft dat de bijkomende vergoedingen definitief ten laste van de werkgever zijn. Het Hof van Cassatie verbreekt bijgevolg het arrest en verwijst de zaak naar het hof van beroep te Brussel, in een anders samengestelde kamer.

Voor het hof van beroep vorderde de NV A. niet langer de terugbetaling van de betaalde aanvullende vergoedingen, maar eiste zij een schadevergoeding, onder meer op grond van rechtsmisbruik door mevrouw B. Haar werd verweten, enerzijds, dat zij zich enkel kandidaat had gesteld bij de sociale verkiezingen van 2016 om de wettelijke bescherming te genieten, en anderzijds, dat zij gedurende meerdere jaren zowel werkloosheidsuitkeringen als aanvullende vergoedingen heeft ontvangen zonder enige tegenprestatie, terwijl zij zich bewust was van de door haar gepleegde misdrijven.

Beide argumenten werden door het hof van beroep verworpen. Daarnaast bevestigde het hof van beroep haar eerdere arrest met betrekking tot de aanvullende vergoeding, namelijk, enerzijds, dat de betalingsplicht uitsluitend haar oorsprong vindt in de Wet en, anderzijds, dat de aanvullende vergoeding definitief verworven blijft aan de werknemer. In dit arrest wordt bovendien expliciet bepaald dat de aanvullende vergoeding definitief ten laste van de werkgever moet blijven.

Opnieuw cassatie

NV A. stelde opnieuw cassatieberoep in.

Het Hof van Cassatie zal in 2024 haar standpunt, uiteengezet in haar arrest van juni 2020, bevestigen: de werkgever die zijn werknemer niet langer kan laten werken omdat deze een fout heeft begaan die de arbeidsrelatie onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt, en die verplicht is deze werknemer een bijkomende vergoeding te betalen gedurende de procedure tot erkenning van een dringende reden, zonder enige werkprestatie in ruil, kan een herstelbare schade lijden. Het Hof van Cassatie concludeert derhalve dat “het vierde lid van artikel 9, zoals hierboven vermeld, het recht op schadevergoeding voor de genoemde schade niet uitsluit. Dit lid stelt dat de aanvullende vergoeding die door de werkgever wordt betaald, aan de personeelsafgevaardigde toekomt, ongeacht de beslissing van de arbeidsrechtbank over de door de werkgever ingeroepen redenen. Door te overwegen dat de aanvullende vergoedingen die door de eiseres aan de gedaagde zijn betaald, definitief ten laste blijven van de eiseres op grond van artikel 9 van de Wet van 19 maart 1991, rechtvaardigt het arrest zijn beslissing om de eiseres in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren niet op wettelijke gronden. Het middel is gegrond.”

Conclusie: werkgever kan schade lijden door betaling bijkomende vergoeding aan personeelsafgevaardigde

De geannoteerde arresten van het Hof van Cassatie lijken ons een koerswijziging aan te geven in de interpretatie van de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden. Het Hof wijkt af van een teleologische interpretatie en baseert zich strikt op de letterlijke tekst van de Wet, en vooral op wat niet is opgenomen in de Wet. Dit houdt in dat een werkgever, in het geval van een beschermde werknemer als een personeelsafgevaardigde wiens arbeidsovereenkomst wordt geschorst, herstelbare schade kan lijden door de betaalde bijkomende vergoeding zonder tegenprestatie. Deze ontwikkeling roept vragen op over de bescherming van de vakbondsvrijheid, aangezien werkgevers nu mogelijks een dwangmiddel hebben op beschermde werknemers. Het risico dat de beschermde werknemer schadevergoeding moet betalen, zou hen kunnen dwingen een juridische procedure niet voort te zetten of een schikking te accepteren. De lezing van de arresten roept onvermijdelijk de vraag op naar de bescherming van het fundamenteel recht op vakbondsvrijheid.

Anne Laure Brocorens

Een uitgebreide versie van dit artikel leest u op de website van het Arbeidsrecht Journaal: “De betaling van de bijkomende vergoeding aan een (kandidaat)-personeelsafgevaardigde kan een schade vormen in hoofde van de werkgever (noot onder Cass. 3 juni 2020 en Cass. 22 mei 2024)

Recente vacatures

Advocaat
Fiscaal recht Ondernemingsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Notarieel jurist
Burgerlijk recht Fiscaal recht
0 - 3 jaar
Vlaams-Brabant
Redacteur
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.