Quid na het arrest Plessers? Een analyse van de inmiddels zekere positie van de niet-overgenomen werknemers bij een gerechtelijke overdracht.
De feiten van de zaak-Plessers: positie niet-overgenomen werknemers?
De voormalige werkgever van mevrouw Plessers, de NV Echo, maakte het voorwerp uit van een gerechtelijke reorganisatieprocedure. Op 22 april 2013 machtigde de rechtbank van koophandel te Hasselt (thans de ondernemingsrechtbank) de gerechtsmandataris om een deel van de onderneming over te dragen aan de NV Prefaco. In het kader van deze overdracht nam de NV Prefaco ongeveer twee derde van het personeel over. Mevrouw Plessers was één van de werknemers die niet mee werden overgenomen naar aanleiding van deze gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag. Zij leidde op 11 april 2014 een procedure in bij de arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt en argumenteerde onder meer dat artikel 61, § 4 WCO[1] in strijd was met de Richtlijn 2001/23/EG. Dat artikel kende aan de verkrijger het recht toe te kiezen welke werknemers hij al dan niet wenst over te nemen, voor zover zijn keuze is ingegeven door technische, economische en organisatorische redenen, en zonder er sprake is van verboden differentiatie.
Prejudiciële vraag van Antwerps arbeidshof
Dit leidde uiteindelijk tot een prejudiciële vraag van arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt aan het Hof van Justitie om na te gaan of het keuzerecht daadwerkelijk in strijd is met Richtlijn 2001/23/EG, en meer bepaald de artikelen 3 en 5 ervan.
Volgens het Hof is een gerechtelijke overdracht geen faillissementsprocedure of een soortgelijke procedure, die is ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder en onder het toezicht van een bevoegde overheidsinstantie, wat tot gevolg heeft dat de artikelen 3 en 4 Richtlijn 2001/23/EG op de procedure van toepassing blijven (HvJ 16 mei 2019, C-509/17).
De vraag na het arrest Plessers was veeleer wat dit arrest concreet zou gaan betekenen voor werknemers die in het kader van een overdracht onder gerechtelijk gezag niet werden overgenomen door de verkrijger.
Gebrekkige omzetting van Richtlijn 2001/23/EG
Met het arrest van het arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt van 24 maart 2021 viel het langverwachte doek over de zaak Plessers. Na een procedurele strijd van bijna zeven jaar werd de Belgische Staat aansprakelijk gesteld voor de gebrekkige omzetting van Richtlijn 2001/23/EG in het kader van een gerechtelijke reorganisatieprocedure.
De fout van de Belgische wetgever stond volgens het arbeidshof vast. Het Hof van Justitie oordeelde in zijn arrest van 16 mei 2019 reeds dat de (het toenmalige) artikel 61 § 3 WCO (thans artikel XX.86, § 3 WER) de richtlijn schond. Deze vaststelling volstond om te besluiten dat die inbreuk een fout uitmaakt.
Schade en causaal verband?
Om een schadevergoeding te kunnen bekomen, moet er naast een fout ook nog het bestaan van schade en een causaal verband tussen de fout en de schade worden aangetoond.
Het aantonen van het causaal verband bleek geen sinecure. Volgens mevrouw Plessers zou, in de hypothese waarin de Belgische wetgever de richtlijn correct zou hebben omgezet, de verkrijger verplicht zijn geweest om alle werknemers over te nemen, en had zij een opzeggingsvergoeding kunnen bekomen mocht de verkrijger geweigerd hebben haar verder tewerk te stellen.
Het arbeidshof volgde deze redenering niet. Niet alleen werd er onvoldoende aangetoond de wetgever geen andere alternatieven zou hebben dan het keuzerecht voorzien in artikel 61 §3 WCO (thans art. XX.86 §3 WER) te laten vallen. Daarnaast gaf het arrest van het Hof van Justitie geen aanleiding om tot een overnameverplichting te besluiten, wel integendeel. Dit Hof had immers artikel 4 van de richtlijn in de procedure betrokken, dat geen beletsel vormt voor ontslagen om economische, technische en organisatorische redenen.
Het arbeidshof besloot dat de huidige regeling van het keuzerecht te weinig garanties biedt ter bescherming van de werknemers tegen ongerechtvaardigd ontslag, maar dat een regeling waarbij op de verkrijger de verplichting rust om vooraf aan te tonen dat de ontslagen in het kader van de overgang te wijten zijn aan technische, economische of organisatorische redenen, wel aan de voorwaarden van de richtlijn kan voldoen.
Mevrouw Plessers moest dus aantonen dat, in geval van een richtlijnconforme regeling zonder volledige overnameverplichting, maar met voldoende waarborgen, de verkrijger haar toch had moeten overnemen, wegens een gebrek aan economische, technische en organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich meebrengen en die geen intrinsiek verband houden met de overgang. Dit bewijs leveren is geen evidentie, aangezien deze redenen in de context van een reorganisatie allicht voorhanden zijn. Het arbeidshof concludeerde dan ook dat het bewijs niet werd geleverd.
Uiteindelijk willigde het arbeidshof enkel de vordering tot schadevergoeding wegens verlies van een kans op een tewerkstelling bij de verkrijger tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in, al werd deze kans zeer laag ingeschat. De schadevergoeding werd geraamd op een bescheiden 1.000,00 euro.
Reële oplossing voor niet-overgenomen werknemers?
Ondanks het feit dat de Belgische wetgever de Europese richtlijn 2001/23/EG niet correct omzette, dreigden niet-overgenomen werknemers nog steeds tussen wal en schip te vallen. Er bestond immers geen verplichting om overgenomen te worden in het kader van een overgang van onderneming door overdracht onder gerechtelijk gezag. Ook een opzeggingsvergoeding vorderen van de verkrijger, was geen evidentie.
De enige reële piste, was de overheidsaansprakelijkheid, al was dit geen ‘sterke piste’. Enkel het verlies van een kans op tewerkstelling zou worden vergoed, een kans die als zeer onwaarschijnlijk wordt bestempeld.
Het Hof van Justitie stak echter een hand uit naar de Belgische wetgever om het keuzerecht van de verkrijger om te zetten in een ontslagrecht om economische, technische of organisatorische redenen. Een signaal dat inmiddels werd opgepikt en mede heeft geleid tot de wet van 7 juni 2023 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 en houdende diverse bepalingen inzake insolvabiliteit. De wet trad in werking op 1 september 2023 en heeft het stelsel van de gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag grondig herwerkt.
Voortaan leidt een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag steeds tot een faillissement of tot de vereffening van de onderneming en valt de procedure wél binnen de uitzondering voorzien door artikel 5 van de Richtlijn 2001/23/EG.
Marie Verhaert, advocaat Buyssens Law
Dit artikel is een abstract van de meesterproef die mr. Verhaert schreef voor de MaNaMa Sociaal Recht aan de VUB. Deze thesis werd opgenomen in het boek Juridische Meesterwerken VUB, uitgegeven door KnopsPublishing.
0 reacties